verhaal uit frankrijk : Hoe Bertha koningin van Frankrijk werd
Pagina 1 van 1
verhaal uit frankrijk : Hoe Bertha koningin van Frankrijk werd
De Franse koning Pepijn was al als kind heel dapper. Toen hij nog een kleine jongen was, stond er in de tuin van het koningsslot een houten kooi, waarin zijn vader een leeuw gevangen hield. Op een dag werd het roofdier wild en ontsnapte uit de kooi. Iedereen maakte zich uit de voeten, zelfs de moedigsten klommen in de bomen, alleen de kleine Pepijn was niet bang en toen de leeuw twee kleine kinderen aanviel, beschermde Pepijn hen met het zwaard in de hand en dreef de leeuw op de vlucht.
De tijd verging en de kleine Pepijn werd koning. Maar het betaamt een koning niet alleen te blijven en zijn raadgevers drongen er dan ook op aan dat hij zou trouwen. Het land had niet alleen een koning, maar ook een koningin nodig. Het duurde niet lang of een zanger vertelde Pepijn over de schone Bertha, de dochter van de koning van Hongarije. Ze was goed en verstandig, slechts een kleinigheid ontbrak aan haar volmaaktheid: haar voeten waren een beetje aan de grote kant. Men werd het eens: als ze werkelijk zo knap, zo goed en zo verstandig was, kwam het op zo'n kleinigheid niet aan. Men zou Bertha naar Parijs laten komen.
Pepijn liet dertig paarden met goud en zilver beladen; twaalf boodschappers kleedden zich in kostbare gewaden, namen de beste wapens, bewerkte schilden en vergulde zwaarden, met edelstenen bezette helmen en vertrokken naar Hongarije. Bertha voelde er niets voor om naar Parijs te gaan en schreide hete tranen, maar haar ouders troostten haar: "Je verlaat weliswaar ons land, maar gaat naar het zoete Frankrijk en waar ter wereld is een mooier land te vinden. We zullen vaak aan je denken." Bertha gaf tenslotte toe en vertrok. Het gezelschap bleef onderweg enige dagen logeren bij de hertog van Mainz, die hoogst verwonderd was toen hij Bertha zag, want hij had een dochter, Alista, die als twee druppels water op haar leek. Bertha kon het zo goed vinden met haar nieuwe vriendin dat zij deze voorsloeg haar kamenierster te worden en met haar naar Parijs te gaan. Alista stemde onmiddellijk toe en begaf zich met haar meesteres op reis. Toen ze in Parijs aankwamen was de jonge Hongaarse koningsdochter zo uitgeput van de lange reis dat ze haar kamenierster verzocht in haar plaats voor Pepijn te treden. Bereidwillig kleedde Alista zich in Bertha's mooiste gewaad en begaf zich naar de koningszaal voor de ontmoeting met Pepijn. Het beviel haar zo goed aan de zijde van de koning, dat ze daar voor altijd wilde blijven. Met goud en zilver kocht ze twee bedienden om die Bertha de stad uit moesten voeren en haar ombrengen. De bedienden boeiden de arme Bertha, zetten haar op een paard en reden ijlings met haar de stad uit. Op een open plek in een dicht donker bos maakten ze haar boeien los, maar konden, getroffen door haar schoonheid, het niet over hun hart verkrijgen haar te doden. Ze lieten het meisje ongedeerd in het bos achter en galoppeerden naar de stad terug.
Alleen en verlaten stond Bertha in het donkere bos. Ze weende en jammerde en vergoot tranen in stromen. Ze wist niet waarheen te gaan: ze was omringd door struikgewas, manshoge varens, moeras en kreupelhout waarin de ogen van wilde dieren fonkelden. Ze bleef op de open plek staan en riep wanhopig naar alle kanten, maar niemand hoorde haar. Ze kreeg geen antwoord.
Het werd donkerder, de nacht viel. De wind stak op, de bomen wiegden heen en weer, takken kreunden en in de kruinen krasten uilen. Tegen middernacht brak er een onweer los. De arme Bertha wist niet waar ze beschutting tegen de regen moest zoeken. In de duisternis huilden wolven en slopen in steeds kleinere kringen om het meisje heen. Bertha nam de vlucht. Ze wist niet waarheen ze rende, verwondde zich de voeten aan dorentakken, raakte in een moeras en liet zich tenslotte volledig uitgeput in het natte gras vallen.
De wind ging liggen, het werd droog en boven het bos kwam de maan op. Bertha werd wakker, zag het licht en dacht dat de ochtend aanbrak.
"Welke kant zal ik opgaan?" vroeg ze zich af. "Ik heb honger en ben verkleumd. Wie geeft me te eten, wie verwarmt me?" Ze dacht aan haar huis in Hongarije en brak opnieuw in tranen uit. "Moeder," jammerde ze zachtjes, want ze was bang dat de wolven haar zouden horen, "en u, vader, hoe lang is het geleden dat u mij kuste en streelde? Nooit zullen wij elkaar weerzien! Zou ik echter in deze woestenij in leven blijven, dan zal ik u niet te schande maken. Ik zal niemand zeggen dat ik de dochter van de koning van Hongarije ben, dat ik Pepijns gemalin en koningin van Frankrijk zou zijn!"
Terwijl ze zo klaagde, stak de wind opnieuw op en ook de regen begon weer te vallen. Bertha kroop in het struikgewas en wachtte rillend en klappertandend de ochtendschemering af. Toen het begon te dagen kwam ze uit haar schuilplaats te voorschijn en dwaalde verder door het bos. Ze zonk tot haar knieën in het moeras, haalde haar huid open aan scherpe dorens en klom over vermolmde boomstammen. Eindelijk ontdekte ze tussen de sparren een smal pad, meer een wildpaadje dan een door mensen gebaand pad. Het was dichtgegroeid met gras en door struikgewas overwoekerd. Lang, heel lang volgde Bertha dit pad, zolang tot haar krachten het bijna begaven. Toen ze bijna bezweek van kou en moeheid hoorde ze plotseling honden blaffen. Ze begon te hollen en bereikte met haar laatste krachten een kleine open plek. Onder oude sparren zag ze een armzalige lemen hut staan. Ze vond nog de kracht om de hut te bereiken maar zakte voor de deur in elkaar. Zo werd ze door de kolenbrander Simon, die daar woonde, gevonden. Hij tilde haar op - ze was zo licht als een veertje. Hij droeg haar naar binnen en zijn vrouw Constance legde haar op een dierenhuid, opdat ze warm zou worden. De beide eenvoudige lieden waren door Bertha's schoonheid tot tranen toe geroerd en de jammerlijke toestand waarin ze verkeerde deed hun veel leed. Toen Bertha weer was bijgekomen gaven ze haar te eten en te drinken. Ze waren zo goed en lief voor haar als een vader en moeder en Bertha ging niet meer weg. Toen de kolenbrander en zijn vrouw begrepen hoe alleen Bertha was, vroegen ze haar zelf om te blijven.
Zo leefde Bertha bij de arme Simon en Constance. Ze sloot vriendschap met hun beide dochtertjes en allen hadden haar lief, verpleegden haar als ze ziek was en vertrouwden haar alle sleutels toe.
Er gingen jaren voorbij. Bertha leefde tevreden in de boshut, maar hield niet op aan Parijs te denken. Dikwijls dacht ze ook aan haar ouders. "Moeder," fluisterde ze vaak, opdat niemand haar zou horen, "u moest eens weten hoe schandelijk die slechte kamenierster mij verraden heeft!"
Maar ook de Hongaarse koningin was haar dochter niet vergeten en zond van tijd tot tijd boodschappers naar Parijs. Alista gaf dan altijd zeer omzichtige antwoorden mee terug om zich niet te verraden.
Negen en een halfjaar waren er verstreken. De Hongaarse koningin verlangde er zo naar haar dochter weer eens te zien, dat ze een boodschap naar Parijs zond, waarin ze Bertha verzocht voor een kort bezoek naar huis te komen. Alista liet echter weten dat ze ziek was en niet in staat zo'n lange reis te maken. Na dit bericht maakte de moeder zich grote zorgen.
"Dan ga ik zelf," besloot ze en of de koning het haar al afraadde, haar besluit stond vast. Hij schilderde haar de vermoeidheid die zo'n lange reis met zich meebracht, de ongemakken van het overnachten onderweg, maar alles wat hij zei was vergeefs.
"Bertha heeft die reis overleefd, dan zal ik het ook wel uithouden," verklaarde de koningin en koos tweehonderd ridders uit om haar te begeleiden.
Nauwelijks was ze in Parijs aangekomen of ze wilde Bertha zien. De wachten zeiden haar dat hun meesteres ziek was en niet gestoord mocht worden. Maar de moeder schoof hen terzijde en trad de kamer binnen waar een Egyptische duisternis heerste. Zware gordijnen voor de vensters lieten niet het kleinste lichtstraaltje door en de Hongaarse koningin vond slechts met moeite het bed waarin de zieke lag. Ze zette zich naast Alista neer en omarmde haar. Met zoete sussende woordjes liefkoosde ze haar vermeende dochter, maar ineens stokte ze: eenmaal aan het donker gewend geraakt, had ze gezien dat de zieke voeten had zo klein als die van een kind. Ze sprong op, holde naar het venster, trok de gordijnen open en de kamer stroomde vol licht. De koningin rukte Alista de dekens af, keek haar aan en schreeuwde: "Dit is mijn Bertha niet!"
Onder tranen bekende Alista de koning de hele geschiedenis. De beide dienaren werden geroepen. Deze vielen op de knieën en smeekten om genade. Ze vertelden dat ze Bertha niet omgebracht hadden, maar alleen achtergelaten in het dichte bos.
De koning joeg Alista met honende en schimpende woorden weg, bestrafte de beide dienaren en begaf zich aan het hoofd van zijn ridderschare op zoek naar de echte koningin. Ze kwamen in het bos waar de arme Bertha tien jaar geleden alleen was achtergelaten, zochten overal, maar vonden geen spoor van haar en geloofden niet meer dat het meisje aan alle gevaren had kunnen ontkomen.
Pepijn voelde zijn hart ineenkrimpen bij de gedachte dat hij Bertha niet zou terugvinden. Plotseling kwam hij uit op een open plek en zag daar een mooi meisje, dat met een kruik op het hoofd van een waterput naar een hut liep. Pepijn zette zijn paard aan. Hij wilde het meisje naar Bertha vragen, maar zij vluchtte naar de hut. Onder het lopen zag de koning dat zij vrij grote voeten had en hij gaf zijn paard opnieuw de sporen.
Bij de hut haalde hij haar in en sprak tot haar vanaf zijn hoge plaats in het zadel: "Zeg mij wie u bent. U moet met mij meekomen, ik ben de koning van Frankrijk."
Toen Bertha dat hoorde, strekte ze haar armen afwerend uit en zei: "Halt, raak mij niet aan. Ik ben Frankrijks koningin, de dochter van de koning van Hongarije, de gemalin van Pepijn."
"Ik ben Pepijn!" riep de koning uit, tilde haar op zijn paard en bracht haar naar haar moeder. Hoe die twee in elkaars armen vielen, van blijdschap schreiend, hoe ze elkaar kusten!
"Wanneer u haar niet gevonden had," zei de Hongaarse koningin in tranen tegen Pepijn, "waarlijk, ik had u met eigen hand een kopje kleiner gemaakt!"
Ze keerden naar de kolenbrandershut terug en vertelden Simon en zijn vrouw wie Bertha in werkelijkheid was. De arme man was diep ontroerd toen hij hoorde dat er tien jaar lang een echte koningin onder zijn dak had geleefd. Ze namen hem mee naar Parijs en sloegen hem daar tot ridder. Pepijn zelf schonk hem een wapen dat een grote gouden bloem op een blauw veld toonde.
In Parijs en in heel Frankrijk heerste een feeststemming. De hoera's voor Bertha waren in een omtrek van vier mijl rond de stad te horen. De Hongaarse koningin bleef nog vele dagen bij haar dochter. Toen ze eindelijk afscheid nam, begeleidden de beste ridders uit het hele land haar tot ver buiten de Parijse stadswallen. Koning Pepijn en Bertha leefden vele jaren gelukkig tezamen.
Wat rest er nog te vertellen? Misschien dit: al gauw na hun vereniging werd hun een zoon geboren, die een groot en roemrijk koning, de trots van alle ridders en krijgers, zou worden. Maar over diens heldendaden mogen anderen u vertellen, wij zijn met ons verhaal aan het eind.
De tijd verging en de kleine Pepijn werd koning. Maar het betaamt een koning niet alleen te blijven en zijn raadgevers drongen er dan ook op aan dat hij zou trouwen. Het land had niet alleen een koning, maar ook een koningin nodig. Het duurde niet lang of een zanger vertelde Pepijn over de schone Bertha, de dochter van de koning van Hongarije. Ze was goed en verstandig, slechts een kleinigheid ontbrak aan haar volmaaktheid: haar voeten waren een beetje aan de grote kant. Men werd het eens: als ze werkelijk zo knap, zo goed en zo verstandig was, kwam het op zo'n kleinigheid niet aan. Men zou Bertha naar Parijs laten komen.
Pepijn liet dertig paarden met goud en zilver beladen; twaalf boodschappers kleedden zich in kostbare gewaden, namen de beste wapens, bewerkte schilden en vergulde zwaarden, met edelstenen bezette helmen en vertrokken naar Hongarije. Bertha voelde er niets voor om naar Parijs te gaan en schreide hete tranen, maar haar ouders troostten haar: "Je verlaat weliswaar ons land, maar gaat naar het zoete Frankrijk en waar ter wereld is een mooier land te vinden. We zullen vaak aan je denken." Bertha gaf tenslotte toe en vertrok. Het gezelschap bleef onderweg enige dagen logeren bij de hertog van Mainz, die hoogst verwonderd was toen hij Bertha zag, want hij had een dochter, Alista, die als twee druppels water op haar leek. Bertha kon het zo goed vinden met haar nieuwe vriendin dat zij deze voorsloeg haar kamenierster te worden en met haar naar Parijs te gaan. Alista stemde onmiddellijk toe en begaf zich met haar meesteres op reis. Toen ze in Parijs aankwamen was de jonge Hongaarse koningsdochter zo uitgeput van de lange reis dat ze haar kamenierster verzocht in haar plaats voor Pepijn te treden. Bereidwillig kleedde Alista zich in Bertha's mooiste gewaad en begaf zich naar de koningszaal voor de ontmoeting met Pepijn. Het beviel haar zo goed aan de zijde van de koning, dat ze daar voor altijd wilde blijven. Met goud en zilver kocht ze twee bedienden om die Bertha de stad uit moesten voeren en haar ombrengen. De bedienden boeiden de arme Bertha, zetten haar op een paard en reden ijlings met haar de stad uit. Op een open plek in een dicht donker bos maakten ze haar boeien los, maar konden, getroffen door haar schoonheid, het niet over hun hart verkrijgen haar te doden. Ze lieten het meisje ongedeerd in het bos achter en galoppeerden naar de stad terug.
Alleen en verlaten stond Bertha in het donkere bos. Ze weende en jammerde en vergoot tranen in stromen. Ze wist niet waarheen te gaan: ze was omringd door struikgewas, manshoge varens, moeras en kreupelhout waarin de ogen van wilde dieren fonkelden. Ze bleef op de open plek staan en riep wanhopig naar alle kanten, maar niemand hoorde haar. Ze kreeg geen antwoord.
Het werd donkerder, de nacht viel. De wind stak op, de bomen wiegden heen en weer, takken kreunden en in de kruinen krasten uilen. Tegen middernacht brak er een onweer los. De arme Bertha wist niet waar ze beschutting tegen de regen moest zoeken. In de duisternis huilden wolven en slopen in steeds kleinere kringen om het meisje heen. Bertha nam de vlucht. Ze wist niet waarheen ze rende, verwondde zich de voeten aan dorentakken, raakte in een moeras en liet zich tenslotte volledig uitgeput in het natte gras vallen.
De wind ging liggen, het werd droog en boven het bos kwam de maan op. Bertha werd wakker, zag het licht en dacht dat de ochtend aanbrak.
"Welke kant zal ik opgaan?" vroeg ze zich af. "Ik heb honger en ben verkleumd. Wie geeft me te eten, wie verwarmt me?" Ze dacht aan haar huis in Hongarije en brak opnieuw in tranen uit. "Moeder," jammerde ze zachtjes, want ze was bang dat de wolven haar zouden horen, "en u, vader, hoe lang is het geleden dat u mij kuste en streelde? Nooit zullen wij elkaar weerzien! Zou ik echter in deze woestenij in leven blijven, dan zal ik u niet te schande maken. Ik zal niemand zeggen dat ik de dochter van de koning van Hongarije ben, dat ik Pepijns gemalin en koningin van Frankrijk zou zijn!"
Terwijl ze zo klaagde, stak de wind opnieuw op en ook de regen begon weer te vallen. Bertha kroop in het struikgewas en wachtte rillend en klappertandend de ochtendschemering af. Toen het begon te dagen kwam ze uit haar schuilplaats te voorschijn en dwaalde verder door het bos. Ze zonk tot haar knieën in het moeras, haalde haar huid open aan scherpe dorens en klom over vermolmde boomstammen. Eindelijk ontdekte ze tussen de sparren een smal pad, meer een wildpaadje dan een door mensen gebaand pad. Het was dichtgegroeid met gras en door struikgewas overwoekerd. Lang, heel lang volgde Bertha dit pad, zolang tot haar krachten het bijna begaven. Toen ze bijna bezweek van kou en moeheid hoorde ze plotseling honden blaffen. Ze begon te hollen en bereikte met haar laatste krachten een kleine open plek. Onder oude sparren zag ze een armzalige lemen hut staan. Ze vond nog de kracht om de hut te bereiken maar zakte voor de deur in elkaar. Zo werd ze door de kolenbrander Simon, die daar woonde, gevonden. Hij tilde haar op - ze was zo licht als een veertje. Hij droeg haar naar binnen en zijn vrouw Constance legde haar op een dierenhuid, opdat ze warm zou worden. De beide eenvoudige lieden waren door Bertha's schoonheid tot tranen toe geroerd en de jammerlijke toestand waarin ze verkeerde deed hun veel leed. Toen Bertha weer was bijgekomen gaven ze haar te eten en te drinken. Ze waren zo goed en lief voor haar als een vader en moeder en Bertha ging niet meer weg. Toen de kolenbrander en zijn vrouw begrepen hoe alleen Bertha was, vroegen ze haar zelf om te blijven.
Zo leefde Bertha bij de arme Simon en Constance. Ze sloot vriendschap met hun beide dochtertjes en allen hadden haar lief, verpleegden haar als ze ziek was en vertrouwden haar alle sleutels toe.
Er gingen jaren voorbij. Bertha leefde tevreden in de boshut, maar hield niet op aan Parijs te denken. Dikwijls dacht ze ook aan haar ouders. "Moeder," fluisterde ze vaak, opdat niemand haar zou horen, "u moest eens weten hoe schandelijk die slechte kamenierster mij verraden heeft!"
Maar ook de Hongaarse koningin was haar dochter niet vergeten en zond van tijd tot tijd boodschappers naar Parijs. Alista gaf dan altijd zeer omzichtige antwoorden mee terug om zich niet te verraden.
Negen en een halfjaar waren er verstreken. De Hongaarse koningin verlangde er zo naar haar dochter weer eens te zien, dat ze een boodschap naar Parijs zond, waarin ze Bertha verzocht voor een kort bezoek naar huis te komen. Alista liet echter weten dat ze ziek was en niet in staat zo'n lange reis te maken. Na dit bericht maakte de moeder zich grote zorgen.
"Dan ga ik zelf," besloot ze en of de koning het haar al afraadde, haar besluit stond vast. Hij schilderde haar de vermoeidheid die zo'n lange reis met zich meebracht, de ongemakken van het overnachten onderweg, maar alles wat hij zei was vergeefs.
"Bertha heeft die reis overleefd, dan zal ik het ook wel uithouden," verklaarde de koningin en koos tweehonderd ridders uit om haar te begeleiden.
Nauwelijks was ze in Parijs aangekomen of ze wilde Bertha zien. De wachten zeiden haar dat hun meesteres ziek was en niet gestoord mocht worden. Maar de moeder schoof hen terzijde en trad de kamer binnen waar een Egyptische duisternis heerste. Zware gordijnen voor de vensters lieten niet het kleinste lichtstraaltje door en de Hongaarse koningin vond slechts met moeite het bed waarin de zieke lag. Ze zette zich naast Alista neer en omarmde haar. Met zoete sussende woordjes liefkoosde ze haar vermeende dochter, maar ineens stokte ze: eenmaal aan het donker gewend geraakt, had ze gezien dat de zieke voeten had zo klein als die van een kind. Ze sprong op, holde naar het venster, trok de gordijnen open en de kamer stroomde vol licht. De koningin rukte Alista de dekens af, keek haar aan en schreeuwde: "Dit is mijn Bertha niet!"
Onder tranen bekende Alista de koning de hele geschiedenis. De beide dienaren werden geroepen. Deze vielen op de knieën en smeekten om genade. Ze vertelden dat ze Bertha niet omgebracht hadden, maar alleen achtergelaten in het dichte bos.
De koning joeg Alista met honende en schimpende woorden weg, bestrafte de beide dienaren en begaf zich aan het hoofd van zijn ridderschare op zoek naar de echte koningin. Ze kwamen in het bos waar de arme Bertha tien jaar geleden alleen was achtergelaten, zochten overal, maar vonden geen spoor van haar en geloofden niet meer dat het meisje aan alle gevaren had kunnen ontkomen.
Pepijn voelde zijn hart ineenkrimpen bij de gedachte dat hij Bertha niet zou terugvinden. Plotseling kwam hij uit op een open plek en zag daar een mooi meisje, dat met een kruik op het hoofd van een waterput naar een hut liep. Pepijn zette zijn paard aan. Hij wilde het meisje naar Bertha vragen, maar zij vluchtte naar de hut. Onder het lopen zag de koning dat zij vrij grote voeten had en hij gaf zijn paard opnieuw de sporen.
Bij de hut haalde hij haar in en sprak tot haar vanaf zijn hoge plaats in het zadel: "Zeg mij wie u bent. U moet met mij meekomen, ik ben de koning van Frankrijk."
Toen Bertha dat hoorde, strekte ze haar armen afwerend uit en zei: "Halt, raak mij niet aan. Ik ben Frankrijks koningin, de dochter van de koning van Hongarije, de gemalin van Pepijn."
"Ik ben Pepijn!" riep de koning uit, tilde haar op zijn paard en bracht haar naar haar moeder. Hoe die twee in elkaars armen vielen, van blijdschap schreiend, hoe ze elkaar kusten!
"Wanneer u haar niet gevonden had," zei de Hongaarse koningin in tranen tegen Pepijn, "waarlijk, ik had u met eigen hand een kopje kleiner gemaakt!"
Ze keerden naar de kolenbrandershut terug en vertelden Simon en zijn vrouw wie Bertha in werkelijkheid was. De arme man was diep ontroerd toen hij hoorde dat er tien jaar lang een echte koningin onder zijn dak had geleefd. Ze namen hem mee naar Parijs en sloegen hem daar tot ridder. Pepijn zelf schonk hem een wapen dat een grote gouden bloem op een blauw veld toonde.
In Parijs en in heel Frankrijk heerste een feeststemming. De hoera's voor Bertha waren in een omtrek van vier mijl rond de stad te horen. De Hongaarse koningin bleef nog vele dagen bij haar dochter. Toen ze eindelijk afscheid nam, begeleidden de beste ridders uit het hele land haar tot ver buiten de Parijse stadswallen. Koning Pepijn en Bertha leefden vele jaren gelukkig tezamen.
Wat rest er nog te vertellen? Misschien dit: al gauw na hun vereniging werd hun een zoon geboren, die een groot en roemrijk koning, de trots van alle ridders en krijgers, zou worden. Maar over diens heldendaden mogen anderen u vertellen, wij zijn met ons verhaal aan het eind.
Soortgelijke onderwerpen
» verhaal uit frankrijk : De raad der ratten
» verhaal uit frankrijk : Huons ontmoeting met Oberon
» verhaal uit frankrijk : Sint Nicolaas en de drie scholieren
» verhaal uit frankrijk : De kikker die even groot als een os wilde zijn
» verhaal uit finland : Het overtreden gebod
» verhaal uit frankrijk : Huons ontmoeting met Oberon
» verhaal uit frankrijk : Sint Nicolaas en de drie scholieren
» verhaal uit frankrijk : De kikker die even groot als een os wilde zijn
» verhaal uit finland : Het overtreden gebod
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum