verhaal uit duitsland : Hoe de wolf in de Dom van Aken kwam
Pagina 1 van 1
verhaal uit duitsland : Hoe de wolf in de Dom van Aken kwam
Toen men in Aken, de kroningsstad van de roomse keizer, de Dom oprichtte, gaven de arbeiders hun beste krachten aan het monumentale bouwwerk, tot de dag aanbrak dat de stadsraad moest bekennen, dat de stedelijke schatkist leeg was. En omdat er noch voor de muren noch voor de bakstenen geld aanwezig was, bleef ook de bouw stil liggen, tot ze op een dag volledig gestaakt moest worden. De venstergaten keken met blinde ogen treurig de straten en stegen in en door het open dak viel de regen in het onvoltooide kerkschip.
De stadsraad gaf zich veel moeite, het geld bijeen te brengen, maar omdat alleen schulden en een lege geldbuidel borg stonden, werd er geen enkele geldschieter bereid gevonden, de ontbrekende middelen aan te vullen.
Op een dag, toen de raad weer bijeen was om zich over de toekomst van de bouw te beraden, kwam een stadhuisbode binnen om een belangrijk bezoek aan te kondigen.
Op de vraag, wie die bezoeker dan wel was, antwoordde de bode, dat de vreemdeling had gesproken over hulp voor de bouw van de Dom.
Toen lieten de raadsheren geen ogenblik verloren gaan en ze verzochten de vreemdeling binnen te komen. De buitenissig uitziende man, in kostbare gewaden gekleed, maakte een buiging voor de raadsheren, die buiten zichzelf van vreugde waren, en zei: "Edele heren, gedurende mijn reizen, die mij ook hierheen voerden, kwam mij ter ore, dat u zekere moeilijkheden hebt bij de financiering van het godgevallige bouwwerk, dat ongetwijfeld een sieraad voor uw stad en voor het hele land zal zijn. Daar ik over genoeg geld beschik omdat mijn zaken goed floreren, ben ik gekomen om u mijn diensten aan te bieden. Ik ben ervan overtuigd, dat wij het eens zullen worden. Nu moet u niet denken, dat het een schenking is, of dat ik mijn geld in het water wil gooien, dat ligt niet in mijn aard. Maar mijn voorwaarden zijn gunstig, want mijn vrienden ben ik graag ter wille. Het gaat om een kleinigheid: ik wil de ziel van hem, die als eerste voor de voltooide tabernakel treedt. Wat denkt u, worden we het eens?"
Na deze woorden was het werkelijk niet meer nodig, dat de rijkaard zich voorstelde.
De verbaasde raadsheren keken de spreker met grote ogen aan, hun blikken richtten zich eerst op de man zelf en dwaalden geleidelijk af naar de vloer, om zijn horrelvoet te ontdekken en gingen toen weer terug naar zijn haardos om de horens van de heibewoner te zoeken. Maar men had het heerschap voor zijn zending zo handig tot een menselijke gestalte gecamoufleerd, dat zijn onberispelijk uiterlijk geen enkele gelijkenis met de duivel vertoonde.
Maar het leed geen twijfel, wie er voor hen stond en waar hij vandaan kwam!
De heren beraadden zich ditmaal langer dan gewoonlijk over dit eigenaardige aanbod. De een was ervoor, de ander ertegen. En omdat ze het niet eens konden worden, vroegen ze bedenktijd.
De vreemdeling maakte nogmaals een buiging en zei, dat hij geen onmiddellijke beslissing verwachtte en genoeg tijd had. De stad beviel hem; graag wilde hij hier een poosje blijven en rondkijken. Pas nadat de raad het eens was geworden, moest men hem roepen.
Nauwelijks had de vreemdeling de raadszitting verlaten, of de heren staken de hoofden bij elkaar en overlegden tot diep in de nacht.
Tenslotte besloten ze eensgezind het schitterende en verleidelijke aanbod, dat hun stad onsterfelijke roem zou bezorgen, aan te nemen. Maar ieder van hen nam zich heimelijk voor, op zijn hoede te zijn en niet zelf in de klauwen van de duivel te raken!
De inwoners van Aken zagen de bouw van de Dom voor hun ogen vorderen. De knapste en begaafdste bouwmeesters uit heel Europa waren aangetrokken om dit unieke werk te scheppen.
Maar de verwachte vraag kon natuurlijk niet uitblijven! De mensen vroegen zich af, waar de stadsraad al het geld vandaan haalde voor zo'n schitterend bouwwerk, daar de geldkist leeg was. En hoewel de raadsheren alle moeite deden om het geheim te bewaren, kwam de waarheid toch aan het licht.
Dat was ook de reden, dat na de voltooiing van de Dom niemand de drempel overging om de schoonheid van het gebouw in ogenschouw te nemen.
Natuurlijk werd de duivel, die de hele tijd in Aken verbleef, langzamerhand ongeduldig en eiste zijn loon. En omdat hij niet langer wilde wachten, ging hij rechtstreeks naar de raadszitting. "Waarde heren," zo begon hij zijn toespraak, "ik merk, dat u het met uw plichten niet zo nauw neemt! Hoezeer het me ook spijt, ik moet u dringend verzoeken uw belofte na te komen. Mijn geduld is nu ten einde. En als ik niet binnen drie dagen mijn loon krijg, kom ik hier nog een allerlaatste maal om u, waarde heren, weg te dragen, want u hebt met mij een overeenkomst gesloten, waarvoor u allen persoonlijk borg staat! Denk erom, nog drie dagen!"
Hoewel alleen de zwavelstank van de heibewoner een beetje was te ruiken, liepen de raadsheren de koude rillingen over de rug en paniek maakte zich van hen meester. De een raadde dit aan, de andere dat, de derde zweeg, de vierde trok aan zijn baard en de tiende beweende al zijn zondige ziel.
Maar daar stond plotseling een man op, vermoedelijk uit het bestuur van het schoenmakersgilde, omdat schoenmakers immers altijd de beste invallen hebben. Hij trok aan zijn oor, krabbelde zich eens op zijn hoofd en riep: "Ik heb, ik heb het. Jullie hoeven niet bang meer te zijn!"
Hij boog zich naar de burgemeester en fluisterde hem iets in het oor.
Nauwelijks had de volgende dag het middaguur geslagen, of de klokken van de nieuwe Dom begonnen te luiden, en het klonk, alsof ze een feest wilden inluiden. In een plechtige, feestelijke stoet schreden geestelijken en raadsheren door de stad naar de Dom, door een steeds groter wordende mensenmenigte begeleid. Voor het portaal hield de stoet stil.
Op dit ogenblik opende zich langzaam en plechtig het kerkportaal en een jager in een groen pak opende heel voorzichtig een zak, waaruit een wolf naar buiten kwam, die hij de Dom binnenjoeg.
De begerige en ongeduldige Satan stond al op de loer, en nauwelijks was de wolf over de drempel van het portaal gesprongen, of de duivel stortte zich blazend en met een huiveringwekkend, bloedstollend geschater op de wolf en voerde hem mee naar de hel. Hoe hij daar door de misleide Satan werd ontvangen, is niet bekend. Maar een ding staat vast, de Dom moest eerst langdurig worden gelucht, voor de beruchte zwavelstank was weggetrokken.
Uit dankbaarheid lieten de raadsheren de afbeelding van de wolf in brons gieten en als herinnering aan deze vreemde geschiedenis in het kerkschip plaatsen. Als herinnering aan het feit, hoe een wolf met zijn ziel een mensenziel van de verdoemenis redde.
De stadsraad gaf zich veel moeite, het geld bijeen te brengen, maar omdat alleen schulden en een lege geldbuidel borg stonden, werd er geen enkele geldschieter bereid gevonden, de ontbrekende middelen aan te vullen.
Op een dag, toen de raad weer bijeen was om zich over de toekomst van de bouw te beraden, kwam een stadhuisbode binnen om een belangrijk bezoek aan te kondigen.
Op de vraag, wie die bezoeker dan wel was, antwoordde de bode, dat de vreemdeling had gesproken over hulp voor de bouw van de Dom.
Toen lieten de raadsheren geen ogenblik verloren gaan en ze verzochten de vreemdeling binnen te komen. De buitenissig uitziende man, in kostbare gewaden gekleed, maakte een buiging voor de raadsheren, die buiten zichzelf van vreugde waren, en zei: "Edele heren, gedurende mijn reizen, die mij ook hierheen voerden, kwam mij ter ore, dat u zekere moeilijkheden hebt bij de financiering van het godgevallige bouwwerk, dat ongetwijfeld een sieraad voor uw stad en voor het hele land zal zijn. Daar ik over genoeg geld beschik omdat mijn zaken goed floreren, ben ik gekomen om u mijn diensten aan te bieden. Ik ben ervan overtuigd, dat wij het eens zullen worden. Nu moet u niet denken, dat het een schenking is, of dat ik mijn geld in het water wil gooien, dat ligt niet in mijn aard. Maar mijn voorwaarden zijn gunstig, want mijn vrienden ben ik graag ter wille. Het gaat om een kleinigheid: ik wil de ziel van hem, die als eerste voor de voltooide tabernakel treedt. Wat denkt u, worden we het eens?"
Na deze woorden was het werkelijk niet meer nodig, dat de rijkaard zich voorstelde.
De verbaasde raadsheren keken de spreker met grote ogen aan, hun blikken richtten zich eerst op de man zelf en dwaalden geleidelijk af naar de vloer, om zijn horrelvoet te ontdekken en gingen toen weer terug naar zijn haardos om de horens van de heibewoner te zoeken. Maar men had het heerschap voor zijn zending zo handig tot een menselijke gestalte gecamoufleerd, dat zijn onberispelijk uiterlijk geen enkele gelijkenis met de duivel vertoonde.
Maar het leed geen twijfel, wie er voor hen stond en waar hij vandaan kwam!
De heren beraadden zich ditmaal langer dan gewoonlijk over dit eigenaardige aanbod. De een was ervoor, de ander ertegen. En omdat ze het niet eens konden worden, vroegen ze bedenktijd.
De vreemdeling maakte nogmaals een buiging en zei, dat hij geen onmiddellijke beslissing verwachtte en genoeg tijd had. De stad beviel hem; graag wilde hij hier een poosje blijven en rondkijken. Pas nadat de raad het eens was geworden, moest men hem roepen.
Nauwelijks had de vreemdeling de raadszitting verlaten, of de heren staken de hoofden bij elkaar en overlegden tot diep in de nacht.
Tenslotte besloten ze eensgezind het schitterende en verleidelijke aanbod, dat hun stad onsterfelijke roem zou bezorgen, aan te nemen. Maar ieder van hen nam zich heimelijk voor, op zijn hoede te zijn en niet zelf in de klauwen van de duivel te raken!
De inwoners van Aken zagen de bouw van de Dom voor hun ogen vorderen. De knapste en begaafdste bouwmeesters uit heel Europa waren aangetrokken om dit unieke werk te scheppen.
Maar de verwachte vraag kon natuurlijk niet uitblijven! De mensen vroegen zich af, waar de stadsraad al het geld vandaan haalde voor zo'n schitterend bouwwerk, daar de geldkist leeg was. En hoewel de raadsheren alle moeite deden om het geheim te bewaren, kwam de waarheid toch aan het licht.
Dat was ook de reden, dat na de voltooiing van de Dom niemand de drempel overging om de schoonheid van het gebouw in ogenschouw te nemen.
Natuurlijk werd de duivel, die de hele tijd in Aken verbleef, langzamerhand ongeduldig en eiste zijn loon. En omdat hij niet langer wilde wachten, ging hij rechtstreeks naar de raadszitting. "Waarde heren," zo begon hij zijn toespraak, "ik merk, dat u het met uw plichten niet zo nauw neemt! Hoezeer het me ook spijt, ik moet u dringend verzoeken uw belofte na te komen. Mijn geduld is nu ten einde. En als ik niet binnen drie dagen mijn loon krijg, kom ik hier nog een allerlaatste maal om u, waarde heren, weg te dragen, want u hebt met mij een overeenkomst gesloten, waarvoor u allen persoonlijk borg staat! Denk erom, nog drie dagen!"
Hoewel alleen de zwavelstank van de heibewoner een beetje was te ruiken, liepen de raadsheren de koude rillingen over de rug en paniek maakte zich van hen meester. De een raadde dit aan, de andere dat, de derde zweeg, de vierde trok aan zijn baard en de tiende beweende al zijn zondige ziel.
Maar daar stond plotseling een man op, vermoedelijk uit het bestuur van het schoenmakersgilde, omdat schoenmakers immers altijd de beste invallen hebben. Hij trok aan zijn oor, krabbelde zich eens op zijn hoofd en riep: "Ik heb, ik heb het. Jullie hoeven niet bang meer te zijn!"
Hij boog zich naar de burgemeester en fluisterde hem iets in het oor.
Nauwelijks had de volgende dag het middaguur geslagen, of de klokken van de nieuwe Dom begonnen te luiden, en het klonk, alsof ze een feest wilden inluiden. In een plechtige, feestelijke stoet schreden geestelijken en raadsheren door de stad naar de Dom, door een steeds groter wordende mensenmenigte begeleid. Voor het portaal hield de stoet stil.
Op dit ogenblik opende zich langzaam en plechtig het kerkportaal en een jager in een groen pak opende heel voorzichtig een zak, waaruit een wolf naar buiten kwam, die hij de Dom binnenjoeg.
De begerige en ongeduldige Satan stond al op de loer, en nauwelijks was de wolf over de drempel van het portaal gesprongen, of de duivel stortte zich blazend en met een huiveringwekkend, bloedstollend geschater op de wolf en voerde hem mee naar de hel. Hoe hij daar door de misleide Satan werd ontvangen, is niet bekend. Maar een ding staat vast, de Dom moest eerst langdurig worden gelucht, voor de beruchte zwavelstank was weggetrokken.
Uit dankbaarheid lieten de raadsheren de afbeelding van de wolf in brons gieten en als herinnering aan deze vreemde geschiedenis in het kerkschip plaatsen. Als herinnering aan het feit, hoe een wolf met zijn ziel een mensenziel van de verdoemenis redde.
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum