Een kind van vlees en bloed
Pagina 1 van 1
Een kind van vlees en bloed
Jos en Maartje staan met treurige gezichten naar de kerststal te kijken. De nachtmis is afgelopen en de kersverse koster heeft zojuist het Kindje in de kribbe gelegd. Hoe durft hij! Opa hoort de kerststal in te richten. Opa is de echte koster. Opa legt Jezus niet scheef op het stro! Die nieuwe doet maar wat. Moet je kijken waar hij de os heeft neergezet. Wel een kilometer van het Kindje vandaan. Hoe moet hij Jezus nu warm houden met zijn adem. Straks vriest Jezus nog dood! Kan die nieuwe wat schelen. Die gelooft het allemaal wel. Nee, dan opa. Als opa het Kindje in de kribbe legt, dan lijkt het alsof hij echt een kind vasthoudt. Een kind van vlees en bloed.
Maar ja, opa is geen koster meer. Opa is ziek en ligt in het verpleegtehuis. Te wachten op, ja op wat eigenlijk of op wie? "Opa is in de war," zegt moeder. "Opa weet niet meer wat hij zegt," zegt vader. "Opa hoort bij kerstmis," zeggen Jos en Maartje. Vader en moeder hadden opa best voor een nachtje uit het verpleegtehuis kunnen halen.
Jos en Maartje hadden de rolstoel wel geduwd. Dan zouden ze opa naar de kerststal hebben gereden en hem eventjes hebben laten zien wat voor een rommeltje de nieuwe koster ervan had gemaakt. Opa zou opstaan uit zijn rolstoel, de kerststal instappen en de beeldengroep neerzetten zoals het hoort. De os met zijn warme adem vlak bij het Kindje en het Kindje zelf netjes bedekt met wat stro in het midden van de kribbe.
"Jos! Maartje!" roept moeder. "Gaan jullie mee?"
"Gaan jullie maar vast," zegt Jos. "Wij komen zo!"
"Ik kan jullie toch niet alleen naar huis laten gaan?" zegt moeder. "Midden in de nacht!"
"Ga nou maar," zegt Jos. "Ik weet heus de weg wel."
"Als je belooft heel goed op je zusje te passen," zegt moeder.
"Zusje?" zegt Maartje. "Zus, zal je bedoelen. Ik ben geen klein kind meer! Ik ben al zes."
"En ik ben negen," zegt Jos. "Samen zijn we vijftien."
"Gaan jullie nou maar!" Vader haakt zijn arm om die van moeder. "Tot zo," zegt hij tegen Jos en Maartje. Hij trekt moeder zachtjes mee en samen gaan ze op weg naar huis.
"Ik krijg het koud," zegt Maartje na een tijdje. "Nog even," zegt Jos. Hij heeft een plannetje. Als straks iedereen naar huis is en zij alleen met zijn tweeën over zijn, zal hij eens laten zien dat hij de kleinzoon is van een echte koster. En Maartje moet hem daarbij helpen. Zij gaat op de uitkijk staan en dan stapt hij de kerststal in. Stiekem. Dan zal hij de beelden eens neerzetten zoals het hoort."Nog even geduld, Jezus," fluistert Jos. "Je hebt het zo weer warm."
Jos schrikt van zichzelf. Hij zei 'je'. Tegen Jezus! En hij had natuurlijk 'U' moeten zeggen. Met een hoofdletter! Hoewel, doe je dat eigenlijk wel, 'U' zeggen tegen een pasgeboren kind? Jos kon zich niet voorstellen dat Maria Jezus aansprak met 'U'. Haar eigen kind. Dat ze bijvoorbeeld 's avonds onder het eten tegen hem zou zeggen: "U eet uw hele bord leeg, Jezus, anders krijgt u straks geen toetje."
"Ik wil naar huis," zegt Maartje. "We staan hier helemaal alleen."
"Mooi," zegt Jos en hij legt zijn plannetje uit. "Dus als er iemand aankomt," zegt hij, "zing je een liedje."
"Wat voor liedje?" vraagt Maartje.
"Een Sinterklaasliedje, is het nou goed."
"Kan ik niet beter 'Stille Nacht' zingen?"
"Hoe verzin je het," zegt Jos en hij stapt de stal in. Hij zet de kameel een eindje naar achteren, hangt de engel recht, draait een schaap met zijn kop naar de kribbe en schuift de os vlak boven het gezicht van het kindje Jezus.
"Stihille Nacht," begint Maartje plotseling te zingen. Snel duikt Jos weg achter de ezel. "Heilige nacht," zingt Maartje. "Alles slaapt, sluimert zacht." Voorzichtig kijkt Jos tussen de poten van de ezel door. Maartje houdt op met zingen. "Kom maar te voorschijn, hoor," roept ze. D'r is niemand. Ik probeerde alleen maar of ik de wijs nog wist."
Jos heeft moeite om niet te vloeken. Monkelend trekt hij zich op aan de nek van de ezel en met een gezicht van zeven dagen onweer loopt hij naar de kribbe. Hij buigt zich voorover en tilt vol eerbied het kindje Jezus op. "De koster!" roept Maartje. "Echt waar. Stihille Nacht. Hij komt deze kant op! Heilige Nacht!" Snel legt Jos het kindje Jezus terug. Te snel, want hij stoot met het beeldje tegen de rand van de kribbe.
"Jezus!" fluistert Jos. "Je arm... Uw arm." Wat nou? Verschrikt kijkt Jos naar het Kindje Jezus. Zijn rechterarmpje is gebroken en ligt los naast het lichaam.
"Johos!" roept Maartje. "Kom nou. Snel! De koster! De koster!"
Even overweegt Jos het gebroken armpje te bedekken met stro, maar dan, bliksemsnel, pakt hij het armpje en het Kindje Jezus op en rent hij de stal uit.
"Wegwezen," roept Jos en trekt Maartje mee. "Rennen!"
"We lopen de verkeerde kant op," zegt Maartje.
"We gaan niet naar huis," zegt Jos. "We gaan naar opa. Opa is de enige die ons kan helpen."
Jos en Maartje lopen zwijgend naast elkaar door de kerstnacht. Op weg naar het verpleegtehuis waar opa ligt.
Jos weet de weg, zegt hij. Maartje gelooft hem maar half. Het is maar twintig minuten lopen, heeft hij gezegd. Nou, dan wil zij wel eens weten hoe lang twintig minuten duurt bij Jos. Een half uur zeker. Echt opschieten kunnen ze ook niet. Met het kindje Jezus onhandig maar goed verstopt onder haar warme winterjas.
Jos houdt het gebroken armpje beet, vastgeklemd in zijn hand die hij diep in zijn jaszak heeft weggestoken. Af en toe blijft hij staan en kijkt hij om zich heen, op zoek naar iets bekends, een gevel van een huis of een winkel en loopt dan weer door. Steeds vaker op goed geluk. "Wanneer zijn we er nou?" vraagt Maartje. "Het moet hier vlakbij zijn," zegt Jos. "Dat zei je net ook," zegt Maartje. "Ik ben moe." Midden op de stoep blijft ze staan en hijst het kindje Jezus ietsjes omhoog. Jos is ook blijven staan. Hij zegt niets, maar dat is ook niet nodig want Maartje begrijpt hem zo ook wel. Ze zijn verdwaald!
"We vragen het daar, in dat café," zegt Maartje en voordat Jos kan protesteren opent ze de deur van café-restaurant De Herberg. Op de drempel blijft ze staan. Jos is haar gevolgd en houdt haar hand vast. "Hallo!" roept Maartje dwars door de keiharde cafémuziek. "Hallo!"
Eindelijk heeft iemand haar gehoord. Een dikke kerel op de hoek van de bar. Verbaasd kijkt hij naar Jos en Maartje, geeft vervolgens de barman een knipoog en loopt dan naar een tafeltje tegen de muur waar een sjofel geklede man ligt te slapen. Met zijn hoofd op tafel, omringd door lege en halflege bierglazen. "Kobus!" roept de dikke kerel. "Wakker worden! Je moet thuis komen. Je kinderen komen je halen!" Kobus opent zijn ogen, hijst zich moeizaam overeind en maait daarbij een stuk of wat glazen van tafel. De dikke kerel begint te zingen: "Ach vaderlief, toe drink niet meer!" Meteen begint de barman mee te zingen, onmiddellijk gevolgd door de rest van de klanten. Kobus staat inmiddels te wankelen op zijn benen. Hij strekt zijn handen uit in de richting van Maartje en Jos en mompelt iets onverstaanbaars. Iedereen in het café begint te lachen. Jos en Maartje kijken met ogen vol schrik naar de lachende en grijnzende gezichten en als Kobus aanstalten maakt naar hen toe te komen, vluchten ze het café uit, de straat op.
Even later zitten Jos en Maartje als twee kouwelijke vogeltjes ineengedoken naast elkaar op een bankje. Maartje met het kindje Jezus onder haar jas en Jos met het gebroken armpje in zijn zak. Hopeloos verdwaald in de kerstnacht. "Laten we maar naar huis gaan," zegt Jos, maar tegelijkertijd beseft hij hoe stom die opmerking klinkt. Hij zou niet weten hoe ze moeten lopen. "We gaan naar de politie!" zegt Maartje. De politie kan ons helpen. "En als ze dan zien wat we bij ons hebben?" zegt Jos. "Dan kunnen we meteen de gevangenis in."
"We hebben het kindje Jezus toch niet gepikt," zegt Maartje.
"Dat zeggen ze allemaal," zegt Jos. "Ik hoor het ze zeggen."
Hij staat op en dan ineens begint hij te stralen. "Maartje, kijk dan daar!" zegt hij en hij wijst met zijn vinger. "Daar, dat licht! Die ster!" Maartje kijkt waar Jos naar wijst. "Een ster!" roept ze. "Van Mercedes-Benz!" roept Jos. "Die staat op dat hoge flatgebouw tegenover het verpleegtehuis. Waar opa ligt. Kom mee, we hebben het gevonden!"
Meteen is hun moeheid verdwenen en zonder de lichtreclame van Mercedes-Benz ook maar een ogenblik uit het oog te verliezen, lopen Jos en Maartje recht op het verpleegtehuis af. Ze waren vlakbij. Binnen tien minuten staan ze voor de deur. Helaas, de deur is dicht. Wat nu? denkt Jos, maar Maartje belt brutaalweg aan. Even later doet de nachtportier open.
"Wat komen jullie doen?" vraagt de portier.
"Onze opa vrolijk kerstfeest wensen," zegt Maartje.
"Midden in de nacht? En waar zijn jullie ouders?" Jos begint te stotteren. "Die komen zo," zegt Maartje snel. "Die zoeken een parkeerplaatsje." De portier kijkt over hun schouders de straat in. "Kunnen wij alvast doorlopen?" vraagt Maartje. Jos ziet de portier aarzelen. "O ja, nog een gelukkig kerstfeest, meneer," zegt hij beleefd.
"Lopen dan maar," zegt de portier en voor hij zich kan bedenken, glippen Jos en Maartje langs hem naar binnen. Opa heeft een kamer op de begane grond. De laatste deur aan het eind van de gang. Jos vergeet bijna te kloppen, zo graag wil hij opa zien. "Ja," horen ze opa zeggen. Maartje opent de deur. Het is donker. Opa ligt in bed. "Bent u het?" vraagt opa. "Ik heb op u gewacht." Jos en Maartje kijken elkaar aan.
"Opa is in de war," fluistert Jos. "Hij weet niet wat hij zegt."
"Wij zijn het, opa, Jos en Maartje."
Opa schuift het gordijn een eindje opzij. De kamer licht op in het blauwe schijnsel van de buitenreclame, de ster die hen de weg naar opa heeft gewezen. Jos en Maartje schuifelen de kamer in. Bij het bed haalt Maartje het kindje Jezus onder haar jas vandaan. "Dit hoort er ook nog bij," zegt Jos een beetje schaapachtig en hij haalt het gebroken armpje te voorschijn. "Kunt u het nog maken, opa?" vraagt hij.
Opa pakt het kindje Jezus in zijn armen. Precies zoals hij het elk jaar vasthield om in de kribbe te leggen. Alsof het een echt kind is. Van vlees en bloed. "Ik heb op u gewacht," zegt hij.
Maar ja, opa is geen koster meer. Opa is ziek en ligt in het verpleegtehuis. Te wachten op, ja op wat eigenlijk of op wie? "Opa is in de war," zegt moeder. "Opa weet niet meer wat hij zegt," zegt vader. "Opa hoort bij kerstmis," zeggen Jos en Maartje. Vader en moeder hadden opa best voor een nachtje uit het verpleegtehuis kunnen halen.
Jos en Maartje hadden de rolstoel wel geduwd. Dan zouden ze opa naar de kerststal hebben gereden en hem eventjes hebben laten zien wat voor een rommeltje de nieuwe koster ervan had gemaakt. Opa zou opstaan uit zijn rolstoel, de kerststal instappen en de beeldengroep neerzetten zoals het hoort. De os met zijn warme adem vlak bij het Kindje en het Kindje zelf netjes bedekt met wat stro in het midden van de kribbe.
"Jos! Maartje!" roept moeder. "Gaan jullie mee?"
"Gaan jullie maar vast," zegt Jos. "Wij komen zo!"
"Ik kan jullie toch niet alleen naar huis laten gaan?" zegt moeder. "Midden in de nacht!"
"Ga nou maar," zegt Jos. "Ik weet heus de weg wel."
"Als je belooft heel goed op je zusje te passen," zegt moeder.
"Zusje?" zegt Maartje. "Zus, zal je bedoelen. Ik ben geen klein kind meer! Ik ben al zes."
"En ik ben negen," zegt Jos. "Samen zijn we vijftien."
"Gaan jullie nou maar!" Vader haakt zijn arm om die van moeder. "Tot zo," zegt hij tegen Jos en Maartje. Hij trekt moeder zachtjes mee en samen gaan ze op weg naar huis.
"Ik krijg het koud," zegt Maartje na een tijdje. "Nog even," zegt Jos. Hij heeft een plannetje. Als straks iedereen naar huis is en zij alleen met zijn tweeën over zijn, zal hij eens laten zien dat hij de kleinzoon is van een echte koster. En Maartje moet hem daarbij helpen. Zij gaat op de uitkijk staan en dan stapt hij de kerststal in. Stiekem. Dan zal hij de beelden eens neerzetten zoals het hoort."Nog even geduld, Jezus," fluistert Jos. "Je hebt het zo weer warm."
Jos schrikt van zichzelf. Hij zei 'je'. Tegen Jezus! En hij had natuurlijk 'U' moeten zeggen. Met een hoofdletter! Hoewel, doe je dat eigenlijk wel, 'U' zeggen tegen een pasgeboren kind? Jos kon zich niet voorstellen dat Maria Jezus aansprak met 'U'. Haar eigen kind. Dat ze bijvoorbeeld 's avonds onder het eten tegen hem zou zeggen: "U eet uw hele bord leeg, Jezus, anders krijgt u straks geen toetje."
"Ik wil naar huis," zegt Maartje. "We staan hier helemaal alleen."
"Mooi," zegt Jos en hij legt zijn plannetje uit. "Dus als er iemand aankomt," zegt hij, "zing je een liedje."
"Wat voor liedje?" vraagt Maartje.
"Een Sinterklaasliedje, is het nou goed."
"Kan ik niet beter 'Stille Nacht' zingen?"
"Hoe verzin je het," zegt Jos en hij stapt de stal in. Hij zet de kameel een eindje naar achteren, hangt de engel recht, draait een schaap met zijn kop naar de kribbe en schuift de os vlak boven het gezicht van het kindje Jezus.
"Stihille Nacht," begint Maartje plotseling te zingen. Snel duikt Jos weg achter de ezel. "Heilige nacht," zingt Maartje. "Alles slaapt, sluimert zacht." Voorzichtig kijkt Jos tussen de poten van de ezel door. Maartje houdt op met zingen. "Kom maar te voorschijn, hoor," roept ze. D'r is niemand. Ik probeerde alleen maar of ik de wijs nog wist."
Jos heeft moeite om niet te vloeken. Monkelend trekt hij zich op aan de nek van de ezel en met een gezicht van zeven dagen onweer loopt hij naar de kribbe. Hij buigt zich voorover en tilt vol eerbied het kindje Jezus op. "De koster!" roept Maartje. "Echt waar. Stihille Nacht. Hij komt deze kant op! Heilige Nacht!" Snel legt Jos het kindje Jezus terug. Te snel, want hij stoot met het beeldje tegen de rand van de kribbe.
"Jezus!" fluistert Jos. "Je arm... Uw arm." Wat nou? Verschrikt kijkt Jos naar het Kindje Jezus. Zijn rechterarmpje is gebroken en ligt los naast het lichaam.
"Johos!" roept Maartje. "Kom nou. Snel! De koster! De koster!"
Even overweegt Jos het gebroken armpje te bedekken met stro, maar dan, bliksemsnel, pakt hij het armpje en het Kindje Jezus op en rent hij de stal uit.
"Wegwezen," roept Jos en trekt Maartje mee. "Rennen!"
"We lopen de verkeerde kant op," zegt Maartje.
"We gaan niet naar huis," zegt Jos. "We gaan naar opa. Opa is de enige die ons kan helpen."
Jos en Maartje lopen zwijgend naast elkaar door de kerstnacht. Op weg naar het verpleegtehuis waar opa ligt.
Jos weet de weg, zegt hij. Maartje gelooft hem maar half. Het is maar twintig minuten lopen, heeft hij gezegd. Nou, dan wil zij wel eens weten hoe lang twintig minuten duurt bij Jos. Een half uur zeker. Echt opschieten kunnen ze ook niet. Met het kindje Jezus onhandig maar goed verstopt onder haar warme winterjas.
Jos houdt het gebroken armpje beet, vastgeklemd in zijn hand die hij diep in zijn jaszak heeft weggestoken. Af en toe blijft hij staan en kijkt hij om zich heen, op zoek naar iets bekends, een gevel van een huis of een winkel en loopt dan weer door. Steeds vaker op goed geluk. "Wanneer zijn we er nou?" vraagt Maartje. "Het moet hier vlakbij zijn," zegt Jos. "Dat zei je net ook," zegt Maartje. "Ik ben moe." Midden op de stoep blijft ze staan en hijst het kindje Jezus ietsjes omhoog. Jos is ook blijven staan. Hij zegt niets, maar dat is ook niet nodig want Maartje begrijpt hem zo ook wel. Ze zijn verdwaald!
"We vragen het daar, in dat café," zegt Maartje en voordat Jos kan protesteren opent ze de deur van café-restaurant De Herberg. Op de drempel blijft ze staan. Jos is haar gevolgd en houdt haar hand vast. "Hallo!" roept Maartje dwars door de keiharde cafémuziek. "Hallo!"
Eindelijk heeft iemand haar gehoord. Een dikke kerel op de hoek van de bar. Verbaasd kijkt hij naar Jos en Maartje, geeft vervolgens de barman een knipoog en loopt dan naar een tafeltje tegen de muur waar een sjofel geklede man ligt te slapen. Met zijn hoofd op tafel, omringd door lege en halflege bierglazen. "Kobus!" roept de dikke kerel. "Wakker worden! Je moet thuis komen. Je kinderen komen je halen!" Kobus opent zijn ogen, hijst zich moeizaam overeind en maait daarbij een stuk of wat glazen van tafel. De dikke kerel begint te zingen: "Ach vaderlief, toe drink niet meer!" Meteen begint de barman mee te zingen, onmiddellijk gevolgd door de rest van de klanten. Kobus staat inmiddels te wankelen op zijn benen. Hij strekt zijn handen uit in de richting van Maartje en Jos en mompelt iets onverstaanbaars. Iedereen in het café begint te lachen. Jos en Maartje kijken met ogen vol schrik naar de lachende en grijnzende gezichten en als Kobus aanstalten maakt naar hen toe te komen, vluchten ze het café uit, de straat op.
Even later zitten Jos en Maartje als twee kouwelijke vogeltjes ineengedoken naast elkaar op een bankje. Maartje met het kindje Jezus onder haar jas en Jos met het gebroken armpje in zijn zak. Hopeloos verdwaald in de kerstnacht. "Laten we maar naar huis gaan," zegt Jos, maar tegelijkertijd beseft hij hoe stom die opmerking klinkt. Hij zou niet weten hoe ze moeten lopen. "We gaan naar de politie!" zegt Maartje. De politie kan ons helpen. "En als ze dan zien wat we bij ons hebben?" zegt Jos. "Dan kunnen we meteen de gevangenis in."
"We hebben het kindje Jezus toch niet gepikt," zegt Maartje.
"Dat zeggen ze allemaal," zegt Jos. "Ik hoor het ze zeggen."
Hij staat op en dan ineens begint hij te stralen. "Maartje, kijk dan daar!" zegt hij en hij wijst met zijn vinger. "Daar, dat licht! Die ster!" Maartje kijkt waar Jos naar wijst. "Een ster!" roept ze. "Van Mercedes-Benz!" roept Jos. "Die staat op dat hoge flatgebouw tegenover het verpleegtehuis. Waar opa ligt. Kom mee, we hebben het gevonden!"
Meteen is hun moeheid verdwenen en zonder de lichtreclame van Mercedes-Benz ook maar een ogenblik uit het oog te verliezen, lopen Jos en Maartje recht op het verpleegtehuis af. Ze waren vlakbij. Binnen tien minuten staan ze voor de deur. Helaas, de deur is dicht. Wat nu? denkt Jos, maar Maartje belt brutaalweg aan. Even later doet de nachtportier open.
"Wat komen jullie doen?" vraagt de portier.
"Onze opa vrolijk kerstfeest wensen," zegt Maartje.
"Midden in de nacht? En waar zijn jullie ouders?" Jos begint te stotteren. "Die komen zo," zegt Maartje snel. "Die zoeken een parkeerplaatsje." De portier kijkt over hun schouders de straat in. "Kunnen wij alvast doorlopen?" vraagt Maartje. Jos ziet de portier aarzelen. "O ja, nog een gelukkig kerstfeest, meneer," zegt hij beleefd.
"Lopen dan maar," zegt de portier en voor hij zich kan bedenken, glippen Jos en Maartje langs hem naar binnen. Opa heeft een kamer op de begane grond. De laatste deur aan het eind van de gang. Jos vergeet bijna te kloppen, zo graag wil hij opa zien. "Ja," horen ze opa zeggen. Maartje opent de deur. Het is donker. Opa ligt in bed. "Bent u het?" vraagt opa. "Ik heb op u gewacht." Jos en Maartje kijken elkaar aan.
"Opa is in de war," fluistert Jos. "Hij weet niet wat hij zegt."
"Wij zijn het, opa, Jos en Maartje."
Opa schuift het gordijn een eindje opzij. De kamer licht op in het blauwe schijnsel van de buitenreclame, de ster die hen de weg naar opa heeft gewezen. Jos en Maartje schuifelen de kamer in. Bij het bed haalt Maartje het kindje Jezus onder haar jas vandaan. "Dit hoort er ook nog bij," zegt Jos een beetje schaapachtig en hij haalt het gebroken armpje te voorschijn. "Kunt u het nog maken, opa?" vraagt hij.
Opa pakt het kindje Jezus in zijn armen. Precies zoals hij het elk jaar vasthield om in de kribbe te leggen. Alsof het een echt kind is. Van vlees en bloed. "Ik heb op u gewacht," zegt hij.
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum