De belofte van de harpspeler
Pagina 1 van 1
De belofte van de harpspeler
Er was eens een harpspeler die zo mooi kon spelen en hij zong zulke prachtige liederen, dat hij in het hele land beroemd was. Eindelijk hoorde ook de koning zulke wonderen vertellen van zijn kunst, dat hij dadelijk een paar boden uitzond. Ze moesten hem vragen of hij mee wilde gaan naar het paleis om voor de koning te zingen en te spelen. De koning wilde hem zó graag horen dat hij aan zijn afgezanten de volgende boodschap meegaf: "Ik zal niet eten en niet slapen voor ik je gezicht heb gezien en de tonen van je harp heb gehoord." Deze woorden moesten ze net zolang voor de koning opzeggen, totdat ze ze wel konden dromen. Toen pas gingen ze op weg.
Ze kwamen voor het huisje van de harpspeler en ze riepen: "Gegroet, o harpspeler. Kom buiten en luister naar ons, want we hebben je iets te vertellen waarmee je heel blij zal zijn!"
Maar toen de harpspeler de boodschap van de koning vernam, werd hij bedroefd. Want hij had een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. Hij zag er tegenop hen tegen Kerstmis te verlaten. En zij zagen er tegenop hem te moeten missen. "Blijf toch bij ons," smeekten ze. Maar de harpspeler zei: "Ik moet gaan. Het zou heel onbeleefd zijn om de koning teleur te stellen. Maar zo zeker als de hulstbessen rood zijn en de dennenbomen groen, even zeker zal ik met Kerstmis thuis zijn om mee te eten van de kerstpudding en kerstliederen te zingen aan mijn eigen haard."
En nadat hij deze belofte had gedaan, hing hij zijn harp op zijn rug en hij volgde de boden van de koning naar het paleis. Hij werd met veel eerbewijzen ontvangen en de koning deed alles om hem een plezier te doen. Hij sliep op een bed van het zachtste dons en at van een gouden bord aan de koninklijke tafel. En als hij zong en speelde, luisterden alle mensen en alle dieren, vanaf de koning tot de muizen in de provisiekamer met ingehouden adem naar zijn muziek. Maar bij alles wat hij deed, feestvieren, rusten, spelen, zingen of luisteren naar de lof die iedereen hem toezwaaide, vergat hij geen ogenblik de belofte die hij had gedaan aan zijn vrouw, zijn kind en zijn kleine bruine hondje.
En toen nu de dag voor Kerstmis was aangebroken, nam hij zijn harp in de hand en hij ging naar de koning om afscheid te nemen. Maar de koning wilde hem niet missen. Hij zei: "Ik zal je een paard geven zo wit als melk, zo glanzig als satijn en zo vlug als een hert, als je hier wilt blijven en op kerstdag wilt spelen en zingen aan de voet van mijn troon."
Maar de harpspeler antwoordde: "Ik kan niet langer blijven, want ik heb een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. En ik heb hun beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Toen zei de koning: "Als je hier blijft en op Kerstmis speelt en zingt aan de voet van mijn troon, zal ik je een wonderboom geven, die zomer noch winter zijn bladeren verliest. En elke keer als je dit boompje schudt, zal er een regen van goud en zilver voor je voeten neervallen."
Maar de harpspeler antwoordde: "Ik mag niet langer blijven, want mijn vrouw en mijn kind en mijn kleine bruine hondje wachten op me. En ik heb mijn woord gegeven dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Maar de koning gaf het niet op. "Als je op de kerstdag één wijsje voor me speelt en één lied voor me zingt, zal ik je een fluwelen kleed geven en je mag naast me zitten op de troon met een ring aan je vinger en een kroon op je hoofd."
Maar de harpspeler antwoordde: "Ik wil niet langer blijven, want mijn vrouw en mijn kind en mijn bruine hondje kijken al naar me uit. En ik heb vast beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
En hij wikkelde zich in zijn oude mantel, hing zijn harp op de rug en verliet het paleis zonder verder een woord te spreken.
Hij had nog niet ver gelopen toen veel kleine witte sneeuwvlokken uit de lucht naar beneden kwamen dwarrelen. 't Was of ze fluisterden:
"Bedenk wat je doet,
Bedenk je eens goed,
Je gaat een moeilijke reis tegemoet."
Maar de harpspeler zei: "Ja, ja, ik zie wel dat de lucht donker is en er zal zeker veel sneeuw vallen. Maar ik heb een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. En ik heb vast beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Maar het begon al harder en harder te sneeuwen en weldra waren alle heuvels en dalen, heggen en greppels bedekt met een dik wit tapijt. Van alle paden en wegen was niets meer te zien. En de wind joeg de sneeuw op tot hoge wallen midden over de grote weg. De harpspeler struikelde. De harpspeler viel, maar hij dacht er niet aan om terug te keren. Terwijl hij verder reisde, ontmoette hij de wind. En de wind zei:
"Harpspeler, harpspeler, wees toch wijs,
Keer terug naar het paleis."
Maar de harpspeler luisterde niet naar die raad. "De sneeuw moge vallen en de stormwind loeien," zei hij, "ik moet doorlopen. Want ik heb een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. En ik heb vast beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Toen begon de wind ijzig koud te blazen. De sneeuw bevroor op de grond, het water bevroor in de rivieren, de adem van de harpspeler bevroor in de lucht. En aan de rotsen langs de weg hingen ijskegels zo lang als het zwaard van de koning. De bomen van het woud kraakten en kreunden in de felle wind en het was of ze hem allemaal toeriepen:
"Het woud is duister, de nacht breekt aan,
Waag het niet daardoor te gaan."
Maar de harpspeler liet zich door niets weerhouden. "De sneeuw moge vallen, de stormwind loeien en de nacht moge mij overvallen in het donkere woud," zei hij, "maar ik heb beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de Kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard. En ik moet mijn woord houden."
En voort zwoegde hij totdat het laatste glimpje daglicht verdween en de duisternis zwaar tussen de bomen hing. Maar de harpspeler was niet bang in het donker. "Al kan ik ook niet zien," zei hij, "ik kan tenminste nog zingen." En jubelend klonk er een kerstlied door het bos. Een lied van Jezus' geboorte, van de engelen die zongen en van de ster die straalde boven de stal van Bethlehem.
Toen hield het op met sneeuwen, de wind ging liggen, de bomen van het woud bogen hun takken om te luisteren. En, o wonder... terwijl hij zong, veranderde de duisternis rondom hem in stralend licht. En toen het lied uit was en de harpspeler opkeek, stond hij vlak voor de open deur van zijn huisje. Zijn vrouw en zijn kind en zijn kleine bruine hondje hadden al naar hem uit staan kijken en ze liepen de harpspeler jubelend tegemoet.
De hulstbessen blonken helderrood in de kerstkransen, de kerstboom was een frisgroene jonge den, de kerstpudding zag zwart van de pruimen. En de harpspeler voelde zich gelukkiger dan een koning toen hij aan zijn eigen haard de oude kerstliederen zong voor zijn vrouw en zijn kind en zijn kleine bruine hondje.
Ze kwamen voor het huisje van de harpspeler en ze riepen: "Gegroet, o harpspeler. Kom buiten en luister naar ons, want we hebben je iets te vertellen waarmee je heel blij zal zijn!"
Maar toen de harpspeler de boodschap van de koning vernam, werd hij bedroefd. Want hij had een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. Hij zag er tegenop hen tegen Kerstmis te verlaten. En zij zagen er tegenop hem te moeten missen. "Blijf toch bij ons," smeekten ze. Maar de harpspeler zei: "Ik moet gaan. Het zou heel onbeleefd zijn om de koning teleur te stellen. Maar zo zeker als de hulstbessen rood zijn en de dennenbomen groen, even zeker zal ik met Kerstmis thuis zijn om mee te eten van de kerstpudding en kerstliederen te zingen aan mijn eigen haard."
En nadat hij deze belofte had gedaan, hing hij zijn harp op zijn rug en hij volgde de boden van de koning naar het paleis. Hij werd met veel eerbewijzen ontvangen en de koning deed alles om hem een plezier te doen. Hij sliep op een bed van het zachtste dons en at van een gouden bord aan de koninklijke tafel. En als hij zong en speelde, luisterden alle mensen en alle dieren, vanaf de koning tot de muizen in de provisiekamer met ingehouden adem naar zijn muziek. Maar bij alles wat hij deed, feestvieren, rusten, spelen, zingen of luisteren naar de lof die iedereen hem toezwaaide, vergat hij geen ogenblik de belofte die hij had gedaan aan zijn vrouw, zijn kind en zijn kleine bruine hondje.
En toen nu de dag voor Kerstmis was aangebroken, nam hij zijn harp in de hand en hij ging naar de koning om afscheid te nemen. Maar de koning wilde hem niet missen. Hij zei: "Ik zal je een paard geven zo wit als melk, zo glanzig als satijn en zo vlug als een hert, als je hier wilt blijven en op kerstdag wilt spelen en zingen aan de voet van mijn troon."
Maar de harpspeler antwoordde: "Ik kan niet langer blijven, want ik heb een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. En ik heb hun beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Toen zei de koning: "Als je hier blijft en op Kerstmis speelt en zingt aan de voet van mijn troon, zal ik je een wonderboom geven, die zomer noch winter zijn bladeren verliest. En elke keer als je dit boompje schudt, zal er een regen van goud en zilver voor je voeten neervallen."
Maar de harpspeler antwoordde: "Ik mag niet langer blijven, want mijn vrouw en mijn kind en mijn kleine bruine hondje wachten op me. En ik heb mijn woord gegeven dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Maar de koning gaf het niet op. "Als je op de kerstdag één wijsje voor me speelt en één lied voor me zingt, zal ik je een fluwelen kleed geven en je mag naast me zitten op de troon met een ring aan je vinger en een kroon op je hoofd."
Maar de harpspeler antwoordde: "Ik wil niet langer blijven, want mijn vrouw en mijn kind en mijn bruine hondje kijken al naar me uit. En ik heb vast beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
En hij wikkelde zich in zijn oude mantel, hing zijn harp op de rug en verliet het paleis zonder verder een woord te spreken.
Hij had nog niet ver gelopen toen veel kleine witte sneeuwvlokken uit de lucht naar beneden kwamen dwarrelen. 't Was of ze fluisterden:
"Bedenk wat je doet,
Bedenk je eens goed,
Je gaat een moeilijke reis tegemoet."
Maar de harpspeler zei: "Ja, ja, ik zie wel dat de lucht donker is en er zal zeker veel sneeuw vallen. Maar ik heb een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. En ik heb vast beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Maar het begon al harder en harder te sneeuwen en weldra waren alle heuvels en dalen, heggen en greppels bedekt met een dik wit tapijt. Van alle paden en wegen was niets meer te zien. En de wind joeg de sneeuw op tot hoge wallen midden over de grote weg. De harpspeler struikelde. De harpspeler viel, maar hij dacht er niet aan om terug te keren. Terwijl hij verder reisde, ontmoette hij de wind. En de wind zei:
"Harpspeler, harpspeler, wees toch wijs,
Keer terug naar het paleis."
Maar de harpspeler luisterde niet naar die raad. "De sneeuw moge vallen en de stormwind loeien," zei hij, "ik moet doorlopen. Want ik heb een vrouw en een kind en een klein bruin hondje. En ik heb vast beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard."
Toen begon de wind ijzig koud te blazen. De sneeuw bevroor op de grond, het water bevroor in de rivieren, de adem van de harpspeler bevroor in de lucht. En aan de rotsen langs de weg hingen ijskegels zo lang als het zwaard van de koning. De bomen van het woud kraakten en kreunden in de felle wind en het was of ze hem allemaal toeriepen:
"Het woud is duister, de nacht breekt aan,
Waag het niet daardoor te gaan."
Maar de harpspeler liet zich door niets weerhouden. "De sneeuw moge vallen, de stormwind loeien en de nacht moge mij overvallen in het donkere woud," zei hij, "maar ik heb beloofd dat ik met Kerstmis thuis zou zijn. Dat ik mee zou eten van de Kerstpudding en kerstliederen zingen aan mijn eigen haard. En ik moet mijn woord houden."
En voort zwoegde hij totdat het laatste glimpje daglicht verdween en de duisternis zwaar tussen de bomen hing. Maar de harpspeler was niet bang in het donker. "Al kan ik ook niet zien," zei hij, "ik kan tenminste nog zingen." En jubelend klonk er een kerstlied door het bos. Een lied van Jezus' geboorte, van de engelen die zongen en van de ster die straalde boven de stal van Bethlehem.
Toen hield het op met sneeuwen, de wind ging liggen, de bomen van het woud bogen hun takken om te luisteren. En, o wonder... terwijl hij zong, veranderde de duisternis rondom hem in stralend licht. En toen het lied uit was en de harpspeler opkeek, stond hij vlak voor de open deur van zijn huisje. Zijn vrouw en zijn kind en zijn kleine bruine hondje hadden al naar hem uit staan kijken en ze liepen de harpspeler jubelend tegemoet.
De hulstbessen blonken helderrood in de kerstkransen, de kerstboom was een frisgroene jonge den, de kerstpudding zag zwart van de pruimen. En de harpspeler voelde zich gelukkiger dan een koning toen hij aan zijn eigen haard de oude kerstliederen zong voor zijn vrouw en zijn kind en zijn kleine bruine hondje.
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum