Kwade gedachten
Pagina 1 van 1
Kwade gedachten
"Je moet eens aan trouwen denken," zei de oude koning tot zijn zoon.
"Met wie moet ik dan trouwen?" vroeg de prins lusteloos.
"Met een mooie prinses," zei de koning. "En niet alleen mooi, maar ook goed. Ze mag geen enkele kwade gedachte hebben, nooit ofte nimmer."
"Zo iemand vinden we immers niet," zuchtte de prins.
Maar de koning riep zijn kamerheer. Deze had de eigenaardigheid dat hij slechte gedachten kon zien. Hij zag de slechte gedachten als zwarte gevleugelde insecten om de hoofden van de mensen vliegen.
"Luister," zei de koning tot zijn kamerheer. "Vanmiddag komen er elf prinsessen op zicht. Wij zullen wel kijken wie de mooiste is, maar jij, m'n waarde kamerheer, jij moet kijken of ze slechte gedachten hebben."
Zo gebeurde het. 's Middags zaten er elf prinsessen op het gazon. Ze zaten op plastic schommelstoelen en zwegen bedrukt, want ze waren erg zenuwachtig.
"Nu!" zei de koning.
De kamerheer begon bij de eerste prinses, een blonde. "Bah!" riep hij en hij deinsde achteruit. "Walgelijk! Horzels om haar heen!"
Bij de tweede riep hij: "Zwarte torren... wel duizend!" Bij de derde rende hij zelfs verschrikt weg en brulde: "Woedende wespen... help!" En zo ging het door, het hele rijtje langs.
Hij zag om al die mooie hoofdjes afschuwelijke insecten vliegen, dat waren de kwade gedachten van de prinsessen. De koning en de prins stonden erbij. Ze konden de insecten niet zien, maar ze waren vol bewondering voor de knappe kamerheer.
Eindelijk, bij de elfde prinses, stond de kamerheer lang stil. Hij liep om haar heen, keek, luisterde en snuffelde aan haar krullen. "Niet te geloven," mompelde hij. "Geen enkele kwade gedachte. Geen ziertje kwaad bij dit meisje. Ik sta voor haar in."
"Wel," zei de koning opgewekt. "Dan zijn we klaar."
De overige tien prinsessen werden haastig naar huis gestuurd in karossen. Ze kregen allemaal voor 't weggaan nog gauw een stuk cake om hen te troosten, maar ze waren toch diep beledigd, dat kon je zien.
En de elfde prinses werd de verloofde van de prins. Ze was ongelofelijk mooi, dat moet gezegd worden. Ze had diepblauwe ogen en kastanjebruine haartjes en ze was zo blank als een porseleinen poppetje.
"Ziezo," zei de koning en hij wreef zich in de handen. "Dat is weer voor mekaar. Ben je gelukkig, m'n zoon?"
"Nee," zei de prins.
"Maar jongen," riep de koning verschrikt. "Zo'n mooie verloofde van koninklijken bloede en dan nog helemaal zonder kwade gedachten. Denk eens aan!"
"Tja," zei de prins, "het is best mogelijk dat ze geen kwade gedachte heeft. Maar als u het mij vraagt, heeft ze helemaal geen gedachten. Geen kwade maar ook geen goede."
"Kom, wat hindert dat?" riep de koning luchtigjes. "Ze wordt later koningin en een koningin hoeft geen gedachten te hebben. Als ze maar kan wuiven achter het raampje van haar rijtuig. Als ze maar kan glimlachen en mooie woordjes uit het hoofd kan leren. Dan hoeft ze helemaal niet te denken!"
De prins zweeg. Die dag ging hij varen met zijn mooie verloofde in een bootje. Ze roeiden langzaam de rivier op. Langs de groene oevers bloeiden overal paarse en gele lisbloemen in de zon.
"Denk je dat er een hemel bestaat?" vroeg de prins.
De prinses keek hem verwonderd aan. Ze zweeg en hij begreep dat ze daar geen gedachte over had. Hij roeide zwijgend verder en ze kwamen langs een oud, armelijk, vervallen hutje dat aan de rechteroever stond.
"Waarom is de ene mens rijk en de andere arm?" vroeg de prins.
Weer keek de prinses hem verbaasd aan. Haar gezicht was mooier dan ooit, maar de prins werd korzelig, omdat hij zag dat ze nooit over die vraag had nagedacht en er ook niet over kón nadenken. Ze had immers nooit gedachten.
"Ik maak het bootje hier even vast," zei de prins. "Wacht hier op mij. Ik wil dat hutje vanbinnen bekijken."
De prinses bleef geduldig zitten en liet het stromende water door haar vingers glijden, terwijl het bootje schommelde aan de kant. Intussen duwde de prins de deur van de hut open.
Daar, op een oude wrakke stoel zat een armzalig gekleed meisje met donkere ogen. Ze was bezig aardappelen te schillen en ze keek verwonderd naar de mooie prins.
"Dag," zei de prins en hij bleef staan kijken, terwijl zij verder schilde.
"Dag," zei het meisje.
"Waarom..." zo vroeg de prins. "Waarom is een bloem mooier dan een mand schillen?"
Het meisje liet haar aardappelmes even rusten en dacht na. Toen zei ze: "Maar is een bloem mooier dan een mand schillen? Weet je dat wel zeker?"
En de prins keek en vond de mand schillen op haar schoot mooier dan alle bloemen van de aarde.
Dat was vreemd, maar hij vond het nu eenmaal en hij wist niet waarom. Hij wist alleen dat dit meisje gedachten had.
Hij nam haar zachtjes bij de arm en liep met haar door de groene velden naar huis. De prinses in het bootje was hij totaal vergeten en toen hij met het arme meisje in het paleis kwam, zei hij tot zijn vader die zat te knikkebollen op de troon: "Vader, dit is mijn bruid. Ze denkt!"
"Maar jongen," riep de koning verschrikt. "Je had toch al een bruid? En dit... dit is een vies meisje. Met een aardappelmesje in haar hand! Wat zullen de mensen wel zeggen? En wat een smerige jurk!"
"Dat is te verhelpen," zei de prins. "Jurken genoeg op de wereld."
Intussen was de kamerheer naderbij gekomen. Hij gaf een kreet van schrik toen hij het meisje zag en riep: "Een hommel! Een dikke bruine hommel vliegt om haar hoofd! Ze heeft een kwade gedachte!"
"Eentje maar?" lachte de prins. "Waar dacht je aan, liefje?" Het meisje bloosde en zei: "Ik dacht, wat een dwaze koning die er iets om geeft wat de mensen zullen zeggen!"
"Ziet u wel?" riep de kamerheer driftig. "Een boze gedachte."
"Beter dan helemaal geen gedachte," zei de prins en hij kuste zijn meisje, hoe vies ze ook was.
Toen moest ze in bad en onmiddellijk daarna werd de bruiloft gevierd.
De stoet reed langs de rivier en de bruidegom zag tot zijn schrik dat de mooie prinses nog steeds in het bootje zat te wachten. "Ik was haar vergeten..." riep hij. "Vraag haar of ze in het achterste rijtuig wil plaatsnemen."
Zo gebeurde het en de prinses vond het best en dacht er verder niet over na, want ze dacht immers nooit.
De bruiloftsstoet reed naar de kerk en iedereen was gelukkig behalve de kamerheer. Hij sloeg met zijn stok in het rond en bromde: "Overal insecten in de kerk! Torren en kevers, wespen en blauwe vliegen en giftige bijen... foei... foei!"
Maar niemand trok zich daar een sikkepit van aan.
"Met wie moet ik dan trouwen?" vroeg de prins lusteloos.
"Met een mooie prinses," zei de koning. "En niet alleen mooi, maar ook goed. Ze mag geen enkele kwade gedachte hebben, nooit ofte nimmer."
"Zo iemand vinden we immers niet," zuchtte de prins.
Maar de koning riep zijn kamerheer. Deze had de eigenaardigheid dat hij slechte gedachten kon zien. Hij zag de slechte gedachten als zwarte gevleugelde insecten om de hoofden van de mensen vliegen.
"Luister," zei de koning tot zijn kamerheer. "Vanmiddag komen er elf prinsessen op zicht. Wij zullen wel kijken wie de mooiste is, maar jij, m'n waarde kamerheer, jij moet kijken of ze slechte gedachten hebben."
Zo gebeurde het. 's Middags zaten er elf prinsessen op het gazon. Ze zaten op plastic schommelstoelen en zwegen bedrukt, want ze waren erg zenuwachtig.
"Nu!" zei de koning.
De kamerheer begon bij de eerste prinses, een blonde. "Bah!" riep hij en hij deinsde achteruit. "Walgelijk! Horzels om haar heen!"
Bij de tweede riep hij: "Zwarte torren... wel duizend!" Bij de derde rende hij zelfs verschrikt weg en brulde: "Woedende wespen... help!" En zo ging het door, het hele rijtje langs.
Hij zag om al die mooie hoofdjes afschuwelijke insecten vliegen, dat waren de kwade gedachten van de prinsessen. De koning en de prins stonden erbij. Ze konden de insecten niet zien, maar ze waren vol bewondering voor de knappe kamerheer.
Eindelijk, bij de elfde prinses, stond de kamerheer lang stil. Hij liep om haar heen, keek, luisterde en snuffelde aan haar krullen. "Niet te geloven," mompelde hij. "Geen enkele kwade gedachte. Geen ziertje kwaad bij dit meisje. Ik sta voor haar in."
"Wel," zei de koning opgewekt. "Dan zijn we klaar."
De overige tien prinsessen werden haastig naar huis gestuurd in karossen. Ze kregen allemaal voor 't weggaan nog gauw een stuk cake om hen te troosten, maar ze waren toch diep beledigd, dat kon je zien.
En de elfde prinses werd de verloofde van de prins. Ze was ongelofelijk mooi, dat moet gezegd worden. Ze had diepblauwe ogen en kastanjebruine haartjes en ze was zo blank als een porseleinen poppetje.
"Ziezo," zei de koning en hij wreef zich in de handen. "Dat is weer voor mekaar. Ben je gelukkig, m'n zoon?"
"Nee," zei de prins.
"Maar jongen," riep de koning verschrikt. "Zo'n mooie verloofde van koninklijken bloede en dan nog helemaal zonder kwade gedachten. Denk eens aan!"
"Tja," zei de prins, "het is best mogelijk dat ze geen kwade gedachte heeft. Maar als u het mij vraagt, heeft ze helemaal geen gedachten. Geen kwade maar ook geen goede."
"Kom, wat hindert dat?" riep de koning luchtigjes. "Ze wordt later koningin en een koningin hoeft geen gedachten te hebben. Als ze maar kan wuiven achter het raampje van haar rijtuig. Als ze maar kan glimlachen en mooie woordjes uit het hoofd kan leren. Dan hoeft ze helemaal niet te denken!"
De prins zweeg. Die dag ging hij varen met zijn mooie verloofde in een bootje. Ze roeiden langzaam de rivier op. Langs de groene oevers bloeiden overal paarse en gele lisbloemen in de zon.
"Denk je dat er een hemel bestaat?" vroeg de prins.
De prinses keek hem verwonderd aan. Ze zweeg en hij begreep dat ze daar geen gedachte over had. Hij roeide zwijgend verder en ze kwamen langs een oud, armelijk, vervallen hutje dat aan de rechteroever stond.
"Waarom is de ene mens rijk en de andere arm?" vroeg de prins.
Weer keek de prinses hem verbaasd aan. Haar gezicht was mooier dan ooit, maar de prins werd korzelig, omdat hij zag dat ze nooit over die vraag had nagedacht en er ook niet over kón nadenken. Ze had immers nooit gedachten.
"Ik maak het bootje hier even vast," zei de prins. "Wacht hier op mij. Ik wil dat hutje vanbinnen bekijken."
De prinses bleef geduldig zitten en liet het stromende water door haar vingers glijden, terwijl het bootje schommelde aan de kant. Intussen duwde de prins de deur van de hut open.
Daar, op een oude wrakke stoel zat een armzalig gekleed meisje met donkere ogen. Ze was bezig aardappelen te schillen en ze keek verwonderd naar de mooie prins.
"Dag," zei de prins en hij bleef staan kijken, terwijl zij verder schilde.
"Dag," zei het meisje.
"Waarom..." zo vroeg de prins. "Waarom is een bloem mooier dan een mand schillen?"
Het meisje liet haar aardappelmes even rusten en dacht na. Toen zei ze: "Maar is een bloem mooier dan een mand schillen? Weet je dat wel zeker?"
En de prins keek en vond de mand schillen op haar schoot mooier dan alle bloemen van de aarde.
Dat was vreemd, maar hij vond het nu eenmaal en hij wist niet waarom. Hij wist alleen dat dit meisje gedachten had.
Hij nam haar zachtjes bij de arm en liep met haar door de groene velden naar huis. De prinses in het bootje was hij totaal vergeten en toen hij met het arme meisje in het paleis kwam, zei hij tot zijn vader die zat te knikkebollen op de troon: "Vader, dit is mijn bruid. Ze denkt!"
"Maar jongen," riep de koning verschrikt. "Je had toch al een bruid? En dit... dit is een vies meisje. Met een aardappelmesje in haar hand! Wat zullen de mensen wel zeggen? En wat een smerige jurk!"
"Dat is te verhelpen," zei de prins. "Jurken genoeg op de wereld."
Intussen was de kamerheer naderbij gekomen. Hij gaf een kreet van schrik toen hij het meisje zag en riep: "Een hommel! Een dikke bruine hommel vliegt om haar hoofd! Ze heeft een kwade gedachte!"
"Eentje maar?" lachte de prins. "Waar dacht je aan, liefje?" Het meisje bloosde en zei: "Ik dacht, wat een dwaze koning die er iets om geeft wat de mensen zullen zeggen!"
"Ziet u wel?" riep de kamerheer driftig. "Een boze gedachte."
"Beter dan helemaal geen gedachte," zei de prins en hij kuste zijn meisje, hoe vies ze ook was.
Toen moest ze in bad en onmiddellijk daarna werd de bruiloft gevierd.
De stoet reed langs de rivier en de bruidegom zag tot zijn schrik dat de mooie prinses nog steeds in het bootje zat te wachten. "Ik was haar vergeten..." riep hij. "Vraag haar of ze in het achterste rijtuig wil plaatsnemen."
Zo gebeurde het en de prinses vond het best en dacht er verder niet over na, want ze dacht immers nooit.
De bruiloftsstoet reed naar de kerk en iedereen was gelukkig behalve de kamerheer. Hij sloeg met zijn stok in het rond en bromde: "Overal insecten in de kerk! Torren en kevers, wespen en blauwe vliegen en giftige bijen... foei... foei!"
Maar niemand trok zich daar een sikkepit van aan.
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum