De steenhouwer
Pagina 1 van 1
De steenhouwer
Lang geleden in het verre land Japan, leefde er in de bergen een arme hardwerkende steenhouwer. Het was zijn taak de weg die door de bergen voerde, begaanbaar te houden. Daarom was hij dag in, dag uit bezig met zijn houweel. Van de rotsen langs de weg hakte hij stukken steen af, en deze brokken gebruikte hij om gaten in de weg te vullen.
Het was zwaar werk, de weg door de bergen was lang en er waren altijd veel mensen op pad: eenvoudige boeren met hun vee voor de markt, molenaars met zwaar bepakte ezels en deftige reizigers in prachtige voertuigen. Als er dan zo'n rijke edelman voorbij kwam werd het hem vaak teveel, de steenhouwer moest dan zuchtten terwijl hij zijn houweel met stevige slagen op de rotsen deed neerkomen.
Eens, op 'n hete dag midden in de zomer, passeerde er een lange stoet prachtig geklede mensen met in hun midden een draagkoets. Naast de koets liepen wel zes dienaren die er voor zorgden dat het de man in de koets aan niets ontbrak.
De steenhouwer zag de optocht voorbij trekken terwijl hij juist zijn bezwete hoofd afveegde met een oude doek. "Ach," klaagde hij, "Zo'n koning wordt gedragen, er wordt hem koele drank aangereikt en ik kan onder de brandende zon mijn slavenwerk doen. Laat mij maar die koning zijn! Die heeft nog eens macht".
De reizigers verdwenen langzaam uit het zicht en de steenhouwer wilde weer aan het werk gaan toen er klonk plotseling een diep rommelend geluid uit de heuvels kwam. De man keek om zich heen, hij verwachtte onweerswolken te zien. Maar de lucht was overal helder en droog. Hij schrok; "Zou het dan een aardbeving zijn?" Er was nergens iets te zien, de grond trilde niet en de rotsen waren zoals ze daar al duizenden jaren stonden: onverwoestbaar voor wat dan ook. Verbaasd hoorde de steenhouwer het rommelen dichterbij komen. Het werd luider en ineens klonk er een stem: "Wat hoor ik daar? Ben je ontevreden met je bestaan?"
De steenhouwer trilde van angst omdat hij absoluut niet zag van wie de stem afkomstig was, het klonk werkelijk overal om hem heen. "Ik ben de berggeest," sprak de zware stem. "Ik zie wat jij ziet en ik hoor wat jij hoort. Ben je ontevreden met je bestaan?" herhaalde de stem van de berggeest.
De steenhouwer stamelde iets van een antwoord: "Uuh, Uuh, ach ja,... eigenlijk wel." Donderend en nog luider dan daarvoor antwoordde de berggeest: "Dan kan ik je helpen!"
Het was een heldere hemel en er klonk een donderslag, de steenhouwer voelde alsof een reusachtige hand hem optilde en hem door de lucht zwaaide. Het ging zo snel dat alles om hem heen vervaagde, maar hij wilde het ook niet zien: nog steeds angstig kneep hij zijn ogen dicht. Plotsklaps werd hij neergesmeten. De steenhouwer wilde zich schrap zetten om zijn val op de harde rotsgrond te breken, maar in plaats daarvan kwam hij terecht op een zachte, vlakke ondergrond.
Met zijn ogen nog dicht taste de steenhouwer voorzichtig om zich heen. Het voelde als wol en het rook ook nog bijzonder. Tegelijkertijd voelde hij een schommelbeweging als of hij in een boot zat of in een draagstoel. Op dat moment klonk er weer een stem, maar deze klonk veel zachter en mooier dan die van de berggeest. "Hebt u goed geslapen meester?" Langzaam en voorzichtig opende hij zijn ogen. Hij keek rond: het was een draagstoel! De stem kwam van een meisje dat tegenover hem zat, het was een geisha. Haar zachte hand bette zijn bezwete voorhoofd droog met een zijden doek.
Nu besefte de steenhouwer wat er gebeurd was, hij had immers zo gemopperd toen die deftige stoet voorbij kwam. Toen had hij gezegd: "Laat mij maar die koning zijn!" Toen kwam die berggeest en die zei: "Ik kan je helpen!" En nu was hij werkelijk de koning. Het was geen droom, maar zou hij nu werkelijk ook de macht van een koning hebben.
"Ik heb dorst, geef me te drinken" zei hij. Bijna op hetzelfde moment kwam er door het gordijn van de draagkoets een dienaar die zich vooroverboog en een koele drank uitschonk in een prachtig versierde beker. Een andere dienaar bewoog een palmblad om hem koelte te brengen. Vanaf dit moment liet de steenhouwer die nu koning was zijn macht goed gelden. Hij hoefde maar met zijn vingers te knippen om iets te laten gebeuren. De koning genoot er van. Hij was de machtigste van de wereld. Niets en niemand kon meer bereiken dan hij. Tenminste... Hij merkte dat er soms toch wel dingen waren die er voor zorgden dat niet alles ging zoals hij wilde. Als het heel warm was dan verdroogde het land, gingen de mensen niet aan het werk en leek het wel alsof de tijd stil stond. En dat was de schuld van de zon.
Toen hij op een warme dag in zijn draagkoets langs de verdorde landerijen reisde, vervloekte hij de macht van de zon: "Ach," klaagde hij, "die zon die schijnt maar en schijnt maar, zelfs een koning heeft niets meer te vertellen. Ik ben de baas, laat mij maar die zon zijn!"
Hij sloot zijn ogen om wat te gaan dutten toen er klonk plotseling een diep rommelend geluid uit de heuvels kwam. Hij boog zich om naar buiten te kijken waar het onweer vandaan kwam, maar de lucht was overal helder en droog. Hij schrok; zou het dan een aardbeving zijn? De dragers en bedienden sjokten echter rustig door en er was nergens iets te zien, de grond trilde niet en de rotsen waren zoals ze daar al duizenden jaren stonden: Onverwoestbaar voor wat dan ook. Opeens bedacht de koning die ooit steenhouwer was dat dit al eens eerder was gebeurd. "Wat hoor ik daar? Ben je ontevreden met je bestaan? Ik ben de berggeest" sprak de zware stem. Ik zie wat jij ziet en ik hoor wat jij hoort. Ben je ontevreden met je bestaan?" herhaalde de stem van de berggeest.
De koning was eigenlijk wel tevreden, het was alleen de zon die nog machtiger was. Hij stamelde iets van: "Uhhh, uhhh, nou, nee niet echt." Maar de berggeest leek het niet te horen, en hij bulderde: "Dan kan ik je helpen!" Het was een heldere hemel en er klonk een donderslag, de koning die ooit steenhouwer was voelde weer alsof een reusachtige hand hem optilde en hem door de lucht zwaaide. Het ging zo snel dat alles om hem heen vervaagde, maar bang als hij weer was wilde hij het ook nú, niet zien: en hij kneep zij ogen dicht.
Hij voelde plotseling totale rust en stilte om hem heen. Weg was de zoete geur van de rijkdom en de macht. Hij opende zijn ogen, wat hij nu zag was totaal nieuw voor hem, hij was in een totaal andere wereld leek het wel. Om hem heen was niets, in de verte stond of hing iets ronds in de lucht. Hij snapte er niets van en wilde zich achter de oren krabben; maar hij had geen handen meer! In ieder geval was hij geen koning meer.
Hij keek naar de bol voor hem en merkte dat er steeds meer te zien was. Hij zag dat de bol niet anders was dan de wereld en kon zelfs mensen zien. Zij hielden een hand voor de ogen en keken smekend naar hem op. Het waren boeren die bij verbrande akkers stonden. Ze keken naar hem? De steenhouwer die ooit koning mocht zijn, was nu de zon geworden! Hij had geklaagd en gezegd: "Laat mij maar de zon zijn!" De berggeest had hem gehoord en gezegd: "Ik kan je helpen!"
De zon had alle macht over de wereld, hij kon voedsel laten groeien maar ook laten verdrogen. De zon die ooit koning was, die ooit steenhouwer was, kon nu tevreden zijn. Hij stuurde zijn stralen naar waar hij maar wilde en genoot van zijn kracht. Tenminste... Hij merkte dat er soms toch wel dingen waren die er voor zorgden dat niet alles ging zoals hij wilde. Al een paar zomers werd zijn werk tenietgedaan door plotselinge regenbuien en verkoelende windvlagen. Dat was de schuld van de wind! En de zon klaagde en mopperde: "Waar blijft mijn macht als er zo mee gesold wordt, laat mij maar de wind en de storm zijn!" De zon wilde nog wat verzengende stralen naar de woestijn sturen toen er plotseling een enorm gedonder van de wereld kwam. Het gedonder veranderde in een luide stem die bulderde:
"Wat hoor ik daar? Ben je ontevreden met je bestaan? Ik ben de berggeest," sprak de zware stem. "Ik zie nog steeds wat jij ziet en ik hoor nog steeds wat jij hoort. Ben je ontevreden met je bestaan?" herhaalde de stem van de berggeest.
De zon had dit al eerder meegemaakt en begreep dat dit de kans was om nog machtiger te worden, de vorige keren was hij bang maar nu niet. De berggeest donderde: "Dan kan ik je helpen!" De zon die ooit koning was, die ooit steenhouwer was, verwachte weer van alles, maar er gebeurde niets… alhoewel?
De wereld draaide wel er snel. Het duurde even tot hij besefte dat niet de wereld sneller bewoog maar dat hij zelf voortraasde over de aardbol. Hij was de wind, hij was de storm! En dat zou de wereld weten, op de meest onverwachte momenten zorgde hij er voor dat alles op zijn kop gezet werd. Dan was hij een warm lentebriesje en dan ineens de herfststorm die bomen uit de grond rukte.
De wind die eens de zon was die ooit koning was, die ooit steenhouwer was beukte en bulderde, woei en waaide en was tevreden. Niets hield hem tegen, niets kon hem deren. Seizoen in, seizoen uit deed hij zijn werk.
Maar ook nu kon hij toch ook weer niet helemaal tevreden zijn. Want er waren dingen die leken te lachen om zijn kracht: de rotsen stonden op de wereldbol zoals ze daar al duizenden jaren stonden: onverwoestbaar voor wat dan ook. Zelfs met een oorkaan richtte de wind niets uit. Dus hij mopperde en klaagde en hij was het nu zelf die de berggeest opriep: "Waar blijf je nu? Ik dacht dat je me zou helpen!" De wind die eens de zon was die ooit koning was, die ooit steenhouwer was, wachtte op het bulderen dat van de aarde af zou komen en hem zou helpen.
Er bulderde inderdaad iets: niet van buiten af, juist in zichzelf donderde het. Er klonk nu geen stem; dat was ook niet nodig: hij werd zelf het wezen van de rotsen, van het steen der wereld, van de bergen, van de heuvels: hij was de berggeest! Denken was niet meer nodig, onveranderlijk, onbeweeglijk vast; steen bleef steen…
Lang geleden in het verre land Japan, leefde er in de bergen een hardwerkende steenhouwer. Het was zijn taak de weg die door de bergen voerde begaanbaar te houden. Daarom was hij dag in, dag uit bezig met zijn houweel. Van de rotsen langs de weg hakte hij stukken steen af.
Het was zwaar werk, de weg door de bergen was lang en er waren altijd veel mensen op pad: eenvoudige boeren met hun vee voor de markt, molenaars met zwaar bepakte ezels en deftige reizigers in prachtige voertuigen. Als er dan zo'n rijke edelman voorbij kwam werd het hem vaak teveel, de steenhouwer moest dan zuchtten terwijl hij zijn houweel met stevige slagen op de rotsen deed neerkomen.
Eens, op 'n hete dag midden in de zomer, passeerde er een lange stoet prachtig geklede mensen met in hun midden een draagkoets. Naast de koets liepen wel zes dienaren die er voor zorgden dat het de man in de koets aan niets ontbrak.
De steenhouwer zag de optocht voorbij trekken terwijl hij juist zijn bezwete hoofd afveegde met een oude doek. "Ach," klaagde hij, "Zo'n koning wordt gedragen, er wordt hem koele drank aangereikt en ik kan onder de brandende zon mijn slavenwerk doen. Laat mij maar die koning zijn! Die heeft nog eens macht".
De reizigers verdwenen langzaam uit het zicht en de steenhouwer wilde weer aan het werk gaan toen er klonk plotseling een diep rommelend geluid uit de heuvels kwam. De man keek om zich heen, hij verwachtte onweerswolken te zien. Maar de lucht was overal helder en droog. Hij schrok; "Zou het dan een aardbeving zijn?" Er was nergens iets te zien, de grond trilde niet en de rotsen waren zoals ze daar al duizenden jaren stonden: onverwoestbaar voor wat dan ook. Verbaasd hoorde de steenhouwer het rommelen dichterbij komen. Het werd luider en ineens klonk er een stem: "Wat hoor ik daar? Ben je ontevreden met je bestaan?"
De steenhouwer trilde van angst omdat hij absoluut niet zag van wie de stem afkomstig was, het klonk werkelijk overal om hem heen. "Ik ben de berggeest," sprak de zware stem. "Ik zie wat jij ziet en ik hoor wat jij hoort. Ben je ontevreden met je bestaan?" herhaalde de stem van de berggeest.
De steenhouwer stamelde iets van een antwoord: "Uuh, Uuh, ach ja,... eigenlijk wel." Donderend en nog luider dan daarvoor antwoordde de berggeest: "Dan kan ik je helpen!"
Het was een heldere hemel en er klonk een donderslag, de steenhouwer voelde alsof een reusachtige hand hem optilde en hem door de lucht zwaaide. Het ging zo snel dat alles om hem heen vervaagde, maar hij wilde het ook niet zien: nog steeds angstig kneep hij zijn ogen dicht. Plotsklaps werd hij neergesmeten. De steenhouwer wilde zich schrap zetten om zijn val op de harde rotsgrond te breken, maar in plaats daarvan kwam hij terecht op een zachte, vlakke ondergrond.
Met zijn ogen nog dicht taste de steenhouwer voorzichtig om zich heen. Het voelde als wol en het rook ook nog bijzonder. Tegelijkertijd voelde hij een schommelbeweging als of hij in een boot zat of in een draagstoel. Op dat moment klonk er weer een stem, maar deze klonk veel zachter en mooier dan die van de berggeest. "Hebt u goed geslapen meester?" Langzaam en voorzichtig opende hij zijn ogen. Hij keek rond: het was een draagstoel! De stem kwam van een meisje dat tegenover hem zat, het was een geisha. Haar zachte hand bette zijn bezwete voorhoofd droog met een zijden doek.
Nu besefte de steenhouwer wat er gebeurd was, hij had immers zo gemopperd toen die deftige stoet voorbij kwam. Toen had hij gezegd: "Laat mij maar die koning zijn!" Toen kwam die berggeest en die zei: "Ik kan je helpen!" En nu was hij werkelijk de koning. Het was geen droom, maar zou hij nu werkelijk ook de macht van een koning hebben.
"Ik heb dorst, geef me te drinken" zei hij. Bijna op hetzelfde moment kwam er door het gordijn van de draagkoets een dienaar die zich vooroverboog en een koele drank uitschonk in een prachtig versierde beker. Een andere dienaar bewoog een palmblad om hem koelte te brengen. Vanaf dit moment liet de steenhouwer die nu koning was zijn macht goed gelden. Hij hoefde maar met zijn vingers te knippen om iets te laten gebeuren. De koning genoot er van. Hij was de machtigste van de wereld. Niets en niemand kon meer bereiken dan hij. Tenminste... Hij merkte dat er soms toch wel dingen waren die er voor zorgden dat niet alles ging zoals hij wilde. Als het heel warm was dan verdroogde het land, gingen de mensen niet aan het werk en leek het wel alsof de tijd stil stond. En dat was de schuld van de zon.
Toen hij op een warme dag in zijn draagkoets langs de verdorde landerijen reisde, vervloekte hij de macht van de zon: "Ach," klaagde hij, "die zon die schijnt maar en schijnt maar, zelfs een koning heeft niets meer te vertellen. Ik ben de baas, laat mij maar die zon zijn!"
Hij sloot zijn ogen om wat te gaan dutten toen er klonk plotseling een diep rommelend geluid uit de heuvels kwam. Hij boog zich om naar buiten te kijken waar het onweer vandaan kwam, maar de lucht was overal helder en droog. Hij schrok; zou het dan een aardbeving zijn? De dragers en bedienden sjokten echter rustig door en er was nergens iets te zien, de grond trilde niet en de rotsen waren zoals ze daar al duizenden jaren stonden: Onverwoestbaar voor wat dan ook. Opeens bedacht de koning die ooit steenhouwer was dat dit al eens eerder was gebeurd. "Wat hoor ik daar? Ben je ontevreden met je bestaan? Ik ben de berggeest" sprak de zware stem. Ik zie wat jij ziet en ik hoor wat jij hoort. Ben je ontevreden met je bestaan?" herhaalde de stem van de berggeest.
De koning was eigenlijk wel tevreden, het was alleen de zon die nog machtiger was. Hij stamelde iets van: "Uhhh, uhhh, nou, nee niet echt." Maar de berggeest leek het niet te horen, en hij bulderde: "Dan kan ik je helpen!" Het was een heldere hemel en er klonk een donderslag, de koning die ooit steenhouwer was voelde weer alsof een reusachtige hand hem optilde en hem door de lucht zwaaide. Het ging zo snel dat alles om hem heen vervaagde, maar bang als hij weer was wilde hij het ook nú, niet zien: en hij kneep zij ogen dicht.
Hij voelde plotseling totale rust en stilte om hem heen. Weg was de zoete geur van de rijkdom en de macht. Hij opende zijn ogen, wat hij nu zag was totaal nieuw voor hem, hij was in een totaal andere wereld leek het wel. Om hem heen was niets, in de verte stond of hing iets ronds in de lucht. Hij snapte er niets van en wilde zich achter de oren krabben; maar hij had geen handen meer! In ieder geval was hij geen koning meer.
Hij keek naar de bol voor hem en merkte dat er steeds meer te zien was. Hij zag dat de bol niet anders was dan de wereld en kon zelfs mensen zien. Zij hielden een hand voor de ogen en keken smekend naar hem op. Het waren boeren die bij verbrande akkers stonden. Ze keken naar hem? De steenhouwer die ooit koning mocht zijn, was nu de zon geworden! Hij had geklaagd en gezegd: "Laat mij maar de zon zijn!" De berggeest had hem gehoord en gezegd: "Ik kan je helpen!"
De zon had alle macht over de wereld, hij kon voedsel laten groeien maar ook laten verdrogen. De zon die ooit koning was, die ooit steenhouwer was, kon nu tevreden zijn. Hij stuurde zijn stralen naar waar hij maar wilde en genoot van zijn kracht. Tenminste... Hij merkte dat er soms toch wel dingen waren die er voor zorgden dat niet alles ging zoals hij wilde. Al een paar zomers werd zijn werk tenietgedaan door plotselinge regenbuien en verkoelende windvlagen. Dat was de schuld van de wind! En de zon klaagde en mopperde: "Waar blijft mijn macht als er zo mee gesold wordt, laat mij maar de wind en de storm zijn!" De zon wilde nog wat verzengende stralen naar de woestijn sturen toen er plotseling een enorm gedonder van de wereld kwam. Het gedonder veranderde in een luide stem die bulderde:
"Wat hoor ik daar? Ben je ontevreden met je bestaan? Ik ben de berggeest," sprak de zware stem. "Ik zie nog steeds wat jij ziet en ik hoor nog steeds wat jij hoort. Ben je ontevreden met je bestaan?" herhaalde de stem van de berggeest.
De zon had dit al eerder meegemaakt en begreep dat dit de kans was om nog machtiger te worden, de vorige keren was hij bang maar nu niet. De berggeest donderde: "Dan kan ik je helpen!" De zon die ooit koning was, die ooit steenhouwer was, verwachte weer van alles, maar er gebeurde niets… alhoewel?
De wereld draaide wel er snel. Het duurde even tot hij besefte dat niet de wereld sneller bewoog maar dat hij zelf voortraasde over de aardbol. Hij was de wind, hij was de storm! En dat zou de wereld weten, op de meest onverwachte momenten zorgde hij er voor dat alles op zijn kop gezet werd. Dan was hij een warm lentebriesje en dan ineens de herfststorm die bomen uit de grond rukte.
De wind die eens de zon was die ooit koning was, die ooit steenhouwer was beukte en bulderde, woei en waaide en was tevreden. Niets hield hem tegen, niets kon hem deren. Seizoen in, seizoen uit deed hij zijn werk.
Maar ook nu kon hij toch ook weer niet helemaal tevreden zijn. Want er waren dingen die leken te lachen om zijn kracht: de rotsen stonden op de wereldbol zoals ze daar al duizenden jaren stonden: onverwoestbaar voor wat dan ook. Zelfs met een oorkaan richtte de wind niets uit. Dus hij mopperde en klaagde en hij was het nu zelf die de berggeest opriep: "Waar blijf je nu? Ik dacht dat je me zou helpen!" De wind die eens de zon was die ooit koning was, die ooit steenhouwer was, wachtte op het bulderen dat van de aarde af zou komen en hem zou helpen.
Er bulderde inderdaad iets: niet van buiten af, juist in zichzelf donderde het. Er klonk nu geen stem; dat was ook niet nodig: hij werd zelf het wezen van de rotsen, van het steen der wereld, van de bergen, van de heuvels: hij was de berggeest! Denken was niet meer nodig, onveranderlijk, onbeweeglijk vast; steen bleef steen…
Lang geleden in het verre land Japan, leefde er in de bergen een hardwerkende steenhouwer. Het was zijn taak de weg die door de bergen voerde begaanbaar te houden. Daarom was hij dag in, dag uit bezig met zijn houweel. Van de rotsen langs de weg hakte hij stukken steen af.
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum