De stralende zonnegod Ra
Pagina 1 van 1
De stralende zonnegod Ra
In het begin was er duisternis en eindeloos water, en in dat water leefden de oude god Noen en zijn enige zoon Ra. Maar er was ook een onderwereld, diep beneden, en in die onderwereld woonde de woeste, reusachtige slang Apep.
De stralende zonnegod RaEr kwam een tijd dat Ra besloot weg te gaan bij zijn vader. "Ik zal de gouden zon zijn," zei Ra. En toen, helder stralend als de zon, rees hij langzaam op uit het water. Hij was een knappe god om te zien, heel groot, met het lichaam, de armen en benen van een man en het gevederde hoofd van een havik. En overal en altijd straalde hij helder.
Toen Ra nu uit het water kwam, was er nergens een plek voor hem om op te staan. Hij dacht, en er verscheen een berg aarde. Hij stond op de berg aarde en dacht nog meer. Eerst dacht hij aan lucht, en er begon een zacht windje te waaien. Ra noemde hem de god Sjoe. Ra dacht aan vochtigheid, en er dreef een lichte mistwolk voorbij. Die noemde Ra de godin Tefnoet. Vervolgens maakte Ra nog een andere god en noemde hem Geb. "Jij zult de aarde zijn," zei Ra. En Geb ging liggen en werd de vlakke aarde. Hij boog zijn knieën en kromde zijn ellebogen en dat werden bergen en dalen. Toen maakte Ra een wonderschone godin en noemde haar Noet. "Jij zult de hemel zijn," zei Ra. En de schone Noet spande haar lichaam als een boog over de aarde. Ze balanceerde op haar vingertoppen en tenen en strekte zich helemaal uit, tot de hoge, brede hemelboog ontstond.
Toen Ra de schoonheid van de godin Noet zag, maakte hij sterren en strooide die over haar heen, als juwelen, zodat ze nog mooier werd. Weer dacht Ra, en hij weende grote tranen, en uit iedere traan kwam een levend wezen te voorschijn - mannen en vrouwen, alle schepselen die lopen, kruipen, zwemmen of vliegen, en de planten die onder hen leven. Ra weende en weende, tot hij alles gemaakt had dat leven heeft.
Toen kwam er een tijd van vrede en geluk. Mannen, vrouwen en kinderen waren tevreden, en ze vereerden Ra, hun stralende god, en hij heerste over hen en was hun eerste farao. Er waren nooit ruzies of vechtpartijen. Zelfs de krokodillen wisten nog niet hoe ze hun kaken op elkaar moesten klappen en bijten, en ook de slangen hadden hun giftige beet nog niet geleerd.
Maar na een tijdje vergaten de dieren hun vreedzame gewoonten en begonnen elkaar aan te vallen. Ook mannen, vrouwen en kinderen begonnen ruzie te maken en elkaar pijn te doen; ze vergaten Ra, hun stralende god, en hielden op hem te vereren.
Toen was Ra bedroefd. "Waarom moeten jullie ruzie maken en vechten?" vroeg hij. "Waarom kunnen jullie geen vrienden zijn en vreedzaam samenleven?" Maar de mensen luisterden niet naar Ra, hun stralende god, en niemand gaf antwoord. Ra dacht. "Ik wil niet langer leven in deze wereld," zei hij. En hij rees omhoog, hoger en hoger, naar de hemel, waar een boot op hem lag te wachten.
Hij ging aan boord en zeilde weg, de hemel langs. Toen hij bij de rand van de aarde was gekomen, zeilde hij de onderwereld binnen. Toen was het voor het eerst donker op aarde. Maar Ra wilde de mensen niet bang maken. Hij dacht en maakte de maan, zodat er een zacht, zilverig licht zou schijnen om de mensen gerust te stellen als de nacht viel.
Sinds die tijd vaart Ra elke dag in zijn boot langs de blauwe hemel en schijnt op de aarde. ‘s Avonds gaat hij onder en gaat naar de onderwereld, en daar wacht de reusachtige, woeste slang Apep hem op. Elke nacht slingert Apep zich om Ra en zijn boot heen en probeert hem op te slokken. Dan volgt er een lange strijd, maar Ra is altijd de sterkste. Elke morgen komt hij zonder mankeren terug als een gouden schijf, fris en helder stralend aan de oostelijke hemel. En dan begint een nieuwe dag.
De stralende zonnegod RaEr kwam een tijd dat Ra besloot weg te gaan bij zijn vader. "Ik zal de gouden zon zijn," zei Ra. En toen, helder stralend als de zon, rees hij langzaam op uit het water. Hij was een knappe god om te zien, heel groot, met het lichaam, de armen en benen van een man en het gevederde hoofd van een havik. En overal en altijd straalde hij helder.
Toen Ra nu uit het water kwam, was er nergens een plek voor hem om op te staan. Hij dacht, en er verscheen een berg aarde. Hij stond op de berg aarde en dacht nog meer. Eerst dacht hij aan lucht, en er begon een zacht windje te waaien. Ra noemde hem de god Sjoe. Ra dacht aan vochtigheid, en er dreef een lichte mistwolk voorbij. Die noemde Ra de godin Tefnoet. Vervolgens maakte Ra nog een andere god en noemde hem Geb. "Jij zult de aarde zijn," zei Ra. En Geb ging liggen en werd de vlakke aarde. Hij boog zijn knieën en kromde zijn ellebogen en dat werden bergen en dalen. Toen maakte Ra een wonderschone godin en noemde haar Noet. "Jij zult de hemel zijn," zei Ra. En de schone Noet spande haar lichaam als een boog over de aarde. Ze balanceerde op haar vingertoppen en tenen en strekte zich helemaal uit, tot de hoge, brede hemelboog ontstond.
Toen Ra de schoonheid van de godin Noet zag, maakte hij sterren en strooide die over haar heen, als juwelen, zodat ze nog mooier werd. Weer dacht Ra, en hij weende grote tranen, en uit iedere traan kwam een levend wezen te voorschijn - mannen en vrouwen, alle schepselen die lopen, kruipen, zwemmen of vliegen, en de planten die onder hen leven. Ra weende en weende, tot hij alles gemaakt had dat leven heeft.
Toen kwam er een tijd van vrede en geluk. Mannen, vrouwen en kinderen waren tevreden, en ze vereerden Ra, hun stralende god, en hij heerste over hen en was hun eerste farao. Er waren nooit ruzies of vechtpartijen. Zelfs de krokodillen wisten nog niet hoe ze hun kaken op elkaar moesten klappen en bijten, en ook de slangen hadden hun giftige beet nog niet geleerd.
Maar na een tijdje vergaten de dieren hun vreedzame gewoonten en begonnen elkaar aan te vallen. Ook mannen, vrouwen en kinderen begonnen ruzie te maken en elkaar pijn te doen; ze vergaten Ra, hun stralende god, en hielden op hem te vereren.
Toen was Ra bedroefd. "Waarom moeten jullie ruzie maken en vechten?" vroeg hij. "Waarom kunnen jullie geen vrienden zijn en vreedzaam samenleven?" Maar de mensen luisterden niet naar Ra, hun stralende god, en niemand gaf antwoord. Ra dacht. "Ik wil niet langer leven in deze wereld," zei hij. En hij rees omhoog, hoger en hoger, naar de hemel, waar een boot op hem lag te wachten.
Hij ging aan boord en zeilde weg, de hemel langs. Toen hij bij de rand van de aarde was gekomen, zeilde hij de onderwereld binnen. Toen was het voor het eerst donker op aarde. Maar Ra wilde de mensen niet bang maken. Hij dacht en maakte de maan, zodat er een zacht, zilverig licht zou schijnen om de mensen gerust te stellen als de nacht viel.
Sinds die tijd vaart Ra elke dag in zijn boot langs de blauwe hemel en schijnt op de aarde. ‘s Avonds gaat hij onder en gaat naar de onderwereld, en daar wacht de reusachtige, woeste slang Apep hem op. Elke nacht slingert Apep zich om Ra en zijn boot heen en probeert hem op te slokken. Dan volgt er een lange strijd, maar Ra is altijd de sterkste. Elke morgen komt hij zonder mankeren terug als een gouden schijf, fris en helder stralend aan de oostelijke hemel. En dan begint een nieuwe dag.
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum