Klein Duimpje
Pagina 1 van 1
Klein Duimpje
Lang geleden leefde er eens een houthakker die een vrouw had en zeven zonen. De houthakker werkte elke dag zo hard hij kon in het bos, maar helaas, hij slaagde er bijna nooit in zoveel te verdienen dat hij zichzelf en zijn gezin genoeg te eten kon geven. Vooral voor het jongste zoontje was dat heel erg, want die was toch al klein en zwak. Je zult het misschien niet geloven, maar toen hij werd geboren, was hij maar net zo groot als de duim van zijn vader. Daarom werd hij ook Klein Duimpje genoemd.
In het jaar waarin dit verhaal begint, heerste er hongersnood in het land. Het eten werd steeds duurder en tenslotte kon de houthakker het helemaal niet meer betalen. Toen er geen kruimeltje eten meer was in het hele huis zei de houthakker op zekere avond, toen de kinderen al in bed lagen, tegen zijn vrouw: "Vrouw, ik kan het niet langer aanzien dat onze kinderen doodgaan van de honger. Daarom neem ik ze morgen mee naar het bos om hout te sprokkelen en dan laat ik ze daar achter; hier weten we zeker dat ze doodgaan, maar in het bos komen ze misschien iemand tegen die ze kan helpen."
De vrouw vond het een verschrikkelijk plan. Ze wist wel bijna zeker dat de kinderen in het bos niemand zouden vinden die hun hulp zou bieden. Daarom doorzocht ze nog een keer het hele huis of er iets eetbaars te vinden was, maar toen ze niets vond, moest zij de vader wel gelijk geven: als de kinderen thuisbleven, zouden zij zeker sterven. Ze konden dus maar beter het bos ingaan.
Klein Duimpje had alles gehoord wat zij zeiden, want hij had zich onder de stoel van zijn vader verstopt. Toen zijn ouders gingen slapen, ging hij ook naar bed, maar hij deed de hele nacht geen oog dicht. Hij moest er steeds maar aan denken dat hij en zijn broers de volgende dag alleen in het bos zouden worden achtergelaten. Na een tijdje had hij een goed plannetje bedacht. Hij was dan wel klein, maar hij was ook heel slim! Nog voordat de zon was opgegaan, sloop Klein Duimpje het huis uit. Hij ging naar de beek die vlak bij hun huisje stroomde en daar verzamelde hij een heleboel kiezelsteentjes, waarmee hij zijn zakken volpropte. Daarna ging hij terug naar huis.
Zoals de houthakker al had gezegd, nam hij de kinderen die dag allemaal mee naar het woud om hout te sprokkelen. Ook zijn vrouw ging mee en terwijl de kinderen ijverig bezig waren zoveel mogelijk hout te verzamelen, gingen zij en haar man heel stilletjes een zijpaadje in. De houthakker wist goed de weg in het bos en het kostte hem weinig moeite om met zijn vrouw de weg terug te vinden. Maar toen de kinderen hun ouders niet meer zagen, begonnen zij te huilen. Allemaal, behalve Klein Duimpje, want die had op de heenweg steeds een kiezelsteentje laten vallen. Hij zei tegen zijn broers dat zij niet meer hoefden te huilen, omdat hij ze wel veilig naar huis zou brengen. En dat deed hij, door heel eenvoudig het spoor van de witte kiezelsteentjes te volgen. Bij hun huis aangekomen, durfden zij niet naar binnen te gaan, omdat Klein Duimpje had verteld, dat hun ouders hen niet meer wilden hebben. Voorzichtig luisterden zij aan een raam.
Nu moetje weten dat er inmiddels heel wat was gebeurd. Bij hun thuiskomst hadden de houthakker en zijn vrouw een zakje met geld op tafel gevonden. Dat was daar neergelegd door iemand uit het dorp, die wist dat zij geen eten meer hadden. De vrouw was onmiddellijk naar de slager gegaan en voor het eerst sinds dagen hadden zij en haar man naar hartelust gegeten. Toch was zij erg verdrietig. "O, lieve man," hoorden de kinderen haar zeggen, "kijk nu eens, we hebben nu zelfs nog eten over. Maar wij hebben onze kinderen in het bos achtergelaten en wij zullen ze nooit meer kunnen vinden om hen in ons geluk te laten delen. Zie je nu wel, dat het verkeerd van ons was, de kinderen niet bij ons te houden?"
En toen jubelden de kinderen het uit. "Moeder, hier zijn wij!" riepen zij. "Doe maar gauw open!"
De moeder wist niet hoe vlug ze de deur open moest doen en toen haar zeven zonen binnenkwamen, riep zij: "O, lieve kinderen, wat ben ik blij dat ik jullie weer zie. Ga gauw zitten. Er is zo veel te eten als je maar wilt!" Ook de houthakker was dolgelukkig en nadat hij zijn kinderen had omhelsd, gingen zij allemaal aan tafel. De kinderen aten als nooit tevoren en hun ouders aten voor de gezelligheid nog -wat mee.
Helaas! Hun geluk duurde niet langer dan een week. Toen was het geld op en sloop de honger opnieuw het huis binnen. De vader probeerde tevergeefs zijn hout te verkopen en de moeder ging zelfs in de stad bedelen om voedsel. Het hielp allemaal niet en na twee dagen bijna niets te hebben gegeten, moesten de houthakker en zijn vrouw opnieuw besluiten om hun kinderen naar het bos te brengen en hen daar achter te laten. Maar net als de vorige keer luisterde Klein Duimpje mee toen zij dat akelige besluit namen. Daarom stond hij de volgende morgen weer heel vroeg op om, net als de vorige keer, kiezelsteentjes bij de beek te halen. Hij sloop naar de voordeur, duwde de klink omlaag en... de deur ging niet open! Hij zat op slot en wat Klein Duimpje ook probeerde, de deur was en bleef dicht. Klein Duimpje dacht dat hij en zijn broers nu werkelijk verloren waren en hij ging moedeloos weer naar bed.
De volgende morgen verdeelde de moeder de allerlaatste korst brood die zij nog had. Zijzelf en haar man namen niets en de kinderen kregen elk natuurlijk maar een heel klein stukje. Klein Duimpje had vreselijke honger en wilde zijn stukje brood eigenlijk het liefst meteen opeten. Maar hij deed alleen net alsof hij het opat en stopte het brood stiekem in zijn zak. Hij had een idee gekregen!
De houthakker en zijn vrouw gingen met hun kinderen die dag heel ver het bos in. Toen de kinderen druk bezig waren dood hout te zoeken, slopen hun ouders weg en gingen huilend naar huis. De slimme Klein Duimpje had ze weg zien gaan, maar hij maakte zich helemaal geen zorgen, omdat hij onderweg broodkruimels op de grond had laten vallen. Hij dacht dat hij alleen maar hun spoor hoefde te volgen om weer veilig thuis te komen. Maar dat was niet zo, want toen Klein Duimpje met zijn broers terug wilde gaan, kon hij geen enkele broodkruimel meer vinden. De vogels hadden alles opgegeten.
Natuurlijk probeerden de jongens toch de weg naar huis te vinden. Uren en uren zochten zij naar bekende plekjes, maar zij vonden er niet één. Het werd steeds later en de kinderen "werden steeds banger, omdat het al donker werd en zij de wolven hoorden huilen. Toen het echt helemaal donker was, klom Klein Duimpje in een hoge boom om te zien of hij misschien ergens een lichtje zag branden. En ja hoor! Heel in de verte zag hij een flauw schijnsel! Daar moest dus een huis zijn. Vlug liet Klein Duimpje zich uit de boom zakken en met nieuwe moed liepen hij en zijn broers in de richting van het licht.
Na een uur lopen kwamen zij bij een huis. Klein Duimpje klopte op de deur en een vrouw deed open. Klein Duimpje vertelde dat zij verdwaald waren en vroeg of zij die nacht in haar huis mochten slapen. Maar de vrouw schudde haar hoofd. "Van mij zou het wel mogen," zei zij, "maar het zou vreselijk dom van jullie zijn. Dit huis is van een reus, die alle kinderen opeet die hij maar kan vinden. Daarom kunnen jullie beter zover mogelijk hier vandaan gaan."
"Maar mevrouw," zei Klein Duimpje, "als wij teruggaan in het bos worden we zeker door de wolven verscheurd. Want in het bos kunnen wij ons niet verstoppen en wolven hebben geen medelijden. Maar als de reus ziet hoe moe en hongerig wij zijn, spaart hij ons misschien." De vrouw dacht even na. Toen zei zij: "De reus zal net zomin medelijden met jullie hebben als de wolven. Maar ik kan wel proberen jullie te verstoppen, en dus kun je beter hier zijn dan in het bos. Kom maar binnen."
Zij gaf de kinderen eerst nog wat te eten en toen verstopte zij ze onder het bed. Net op tijd! Er werd hard op de deur gebonsd en de reus dreunde naar binnen: "Ik ruik vers vlees!" bulderde hij meteen. "Heb je kinderen voor me?"
"Nee," zei de vrouw, "ik denk datje het schaap ruikt dat ik aan het spit aan het braden ben."
"Wat?!" schreeuwde de reus, denk je dat ik het verschil niet ruik tussen gebraden schapenvlees en vers kindervlees?" Hij stond op en liep recht op het bed af, waar hij de kinderen een voor een onderuit trok. "Zo, dus jij dacht mij voor de gek te kunnen houden!" zei de reus kwaad tegen zijn vrouw. "Kinderen verstoppen en dan zeggen dat ik schapenvlees ruik! Voor straf zou ik jou moeten opeten, maar je bent me te mager en ik heb je nodig om voor me te koken. Over een paar dagen krijg ik een paar reuzenvrienden op bezoek en dan moet je deze kinderen voor ons klaar maken. En denk eraan dat je je best doet, anders eet ik je toch nog op!"
De kinderen vielen voor de reus op hun knieën en smeekten om genade. Maar de reus was heel erg gemeen. "Hou op met jullie gejammer," snauwde hij. "Vooruit, ga naar bed, maar eerst moeten jullie eten, anders smaken jullie niet lekker genoeg. Vooruit, vrouw, geef die kinderen een heleboel pap en een stuk vlees van dat schaap. Zorg ervoor dat ze flink eten!" Het was wel droevig! Nu kregen de kinderen eindelijk weer eens genoeg te eten - lekkere pap en heerlijk vlees - en nu konden zij van angst bijna geen hap door hun keel krijgen. Toen ze eindelijk dan toch wel genoeg hadden gegeten naar de zin van de reus, bracht de vrouw hen naar hun slaapkamer.
In die kamer sliepen ook de zeven dochters van de reus. Dat waren zeven heel lelijke meisjes met spitsneuzen, bruine, lange tanden en piekharen. Met kroontjes op hun hoofd lagen zij in bed en ze sliepen allemaal al. Zo kwam het dat zij van Klein Duimpje en zijn broers nog niets gehoord of gezien hadden. Het waren echte slaapkoppen. Ze werden zelfs niet wakker toen de vrouw voor de jongens aan de andere kant van de kamer zeven bedjes opmaakte. Die nacht kon Klein Duimpje weer niet slapen. Hij was bang dat de reus die nacht toch nog kindervlees zou willen eten en dat hij hem en zijn broers dan zou doodmaken en opeten. Van zijn linker- ging Klein Duimpje op zijn rechterzij liggen en weer terug. Hij woelde en woelde - totdat hij plotseling een idee kreeg. Hij klauterde zijn bed uit, sloop naar de bedden aan de overkant en pakte van de hoofden van de meisjes alle kroontjes af. Hij zette die voorzichtig op de hoofden van zijn broers en op zijn eigen hoofd. En nu kon hij eindelijk slapen.
En weet je wat er gebeurde? Precies wat Klein Duimpje had gedacht. Midden in de nacht werd de reus wakker van de honger. Hij pakte zijn grote mes, liep zachtjes naar de slaapkamer van de kinderen en sloop naar de kant waar de jongens lagen. Hij durfde geen licht te maken, maar hij voelde met zijn hand over hun hoofden. Zo merkte hij dat zij kroontjes op hadden en natuurlijk dacht hij toen, dat zijn dochters daar lagen te slapen. "Aha!" dacht hij, "ze liggen dus aan de andere kant." Heel zachtjes ging hij naar de bedden van de meisjes en voor alle zekerheid streek hij daar ook nog eens over de hoofden. Nu voelde hij alleen slaapmutsen. "Ha!" dacht hij. "Nu heb ik ze!" Zonder verder te aarzelen, stak hij al zijn dochters dood en at ze op.
Klein Duimpje
Hoe stil de reus dat ook allemaal had gedaan, Klein Duimpje was toch wakker geworden. Misschien wel door het smakken van de reus. Hij wachtte totdat hij de reus weer hoorde snurken in zijn slaap en maakte toen zijn broers wakker. Hij zei dat zij met hem mee moesten gaan maar geen geluid mochten maken. Onhoorbaar slopen zij naar een openstaand raam en sprongen naar buiten. Daarna renden zij zo hard zij konden het bos in en zij holden de hele nacht door.
De volgende ochtend ging de vrouw van de reus haar dochters wakker maken. Bij hun bedjes gekomen, zag zij meteen wat er was gebeurd en zij schrok zo verschrikkelijk dat zij flauwviel. De reus, die vond dat zijn vrouw wel erg lang wegbleef, ging na een tijdje kijken wat zij aan het doen was. Ook hij schrok vreselijk, want nu pas begreep hij dat hij zijn eigen dochters had opgegeten. Hij brulde van spijt en woede. "Het is de schuld van die kwajongens!" schreeuwde hij. "Zij hebben de kroontjes verwisseld! Dat zal ik ze betaald zetten!" Zonder verder naar zijn vrouw om te kijken, holde hij weg en haalde zijn laarzen. Met één stap van zo'n laars kon hij een afstand van zeven mijl afleggen. Daarom heetten zij zevenmijlslaarzen. Hij trok ze snel aan en even later dreunde hij al door het bos. De reus had zo'n geweldige goede speurneus dat hij kon ruiken waar de jongens waren. Hij liep dus meteen de goede kant op en haalde ze vlug in.
De kinderen hoorden de reus al van verre aankomen en nauwelijks hadden ze hem gehoord of hij was al vlakbij. Doodsbenauwd verstopten zij zich achter een grote rots. Nu moet je weten datje in zevenmijlslaarzen wel enorm hard kunt lopen, maar datje er ook verschrikkelijk moe van wordt. En net toen de reus bij die rots was, voelde hij zich zo moe, dat hij even op de rots ging zitten en prompt in slaap viel. Intussen had Klein Duimpje achter de rots gemerkt, dat hij en zijn broers 's nachts toevallig in de richting van hun huisje waren gelopen. Daarom zei hij nu tegen de andere jongens, dat zij gauw verder naar huis moesten gaan, maar dat hijzelf eerst nog iets anders wilde doen.
Zodra zijn broers weg waren, liep Klein Duimpje op zijn tenen naar de reus en trok hem heel voorzichtig zijn laarzen uit. Hij deed ze aan zijn eigen voeten en omdat het toverlaarzen waren, pasten ze hem precies. Met geweldige sprongen - van zeven mijlen - ging Klein Duimpje nu terug naar het huis van de reus. Hij klopte aan en de vrouw van de reus deed open. Zij had erg veel verdriet, omdat haar dochters dood waren, maar zij had niet begrepen dat dat eigenlijk de schuld van Klein Duimpje was.
Klein Duimpje vertelde haar, dat de reus gevangen was door rovers en dat die hem pas weer vrij zouden laten als Klein Duimpje hun al het geld en goud van de reus had gebracht. De vrouw schrok daar heel erg van en zij gaf Klein Duimpje vlug de sleutel van de schatkamer. Klein Duimpje haalde daar al het goud uit dat hij kon dragen. Hij stopte nog een heleboel in zijn laarzen en ging toen met een reuzenvaart naar huis. Je kunt begrijpen dat hij daar vol vreugde door zijn ouders en zijn broers werd ontvangen. En zij leefden allemaal lang en gelukkig - zonder ooit nog één dag honger te hebben.
In het jaar waarin dit verhaal begint, heerste er hongersnood in het land. Het eten werd steeds duurder en tenslotte kon de houthakker het helemaal niet meer betalen. Toen er geen kruimeltje eten meer was in het hele huis zei de houthakker op zekere avond, toen de kinderen al in bed lagen, tegen zijn vrouw: "Vrouw, ik kan het niet langer aanzien dat onze kinderen doodgaan van de honger. Daarom neem ik ze morgen mee naar het bos om hout te sprokkelen en dan laat ik ze daar achter; hier weten we zeker dat ze doodgaan, maar in het bos komen ze misschien iemand tegen die ze kan helpen."
De vrouw vond het een verschrikkelijk plan. Ze wist wel bijna zeker dat de kinderen in het bos niemand zouden vinden die hun hulp zou bieden. Daarom doorzocht ze nog een keer het hele huis of er iets eetbaars te vinden was, maar toen ze niets vond, moest zij de vader wel gelijk geven: als de kinderen thuisbleven, zouden zij zeker sterven. Ze konden dus maar beter het bos ingaan.
Klein Duimpje had alles gehoord wat zij zeiden, want hij had zich onder de stoel van zijn vader verstopt. Toen zijn ouders gingen slapen, ging hij ook naar bed, maar hij deed de hele nacht geen oog dicht. Hij moest er steeds maar aan denken dat hij en zijn broers de volgende dag alleen in het bos zouden worden achtergelaten. Na een tijdje had hij een goed plannetje bedacht. Hij was dan wel klein, maar hij was ook heel slim! Nog voordat de zon was opgegaan, sloop Klein Duimpje het huis uit. Hij ging naar de beek die vlak bij hun huisje stroomde en daar verzamelde hij een heleboel kiezelsteentjes, waarmee hij zijn zakken volpropte. Daarna ging hij terug naar huis.
Zoals de houthakker al had gezegd, nam hij de kinderen die dag allemaal mee naar het woud om hout te sprokkelen. Ook zijn vrouw ging mee en terwijl de kinderen ijverig bezig waren zoveel mogelijk hout te verzamelen, gingen zij en haar man heel stilletjes een zijpaadje in. De houthakker wist goed de weg in het bos en het kostte hem weinig moeite om met zijn vrouw de weg terug te vinden. Maar toen de kinderen hun ouders niet meer zagen, begonnen zij te huilen. Allemaal, behalve Klein Duimpje, want die had op de heenweg steeds een kiezelsteentje laten vallen. Hij zei tegen zijn broers dat zij niet meer hoefden te huilen, omdat hij ze wel veilig naar huis zou brengen. En dat deed hij, door heel eenvoudig het spoor van de witte kiezelsteentjes te volgen. Bij hun huis aangekomen, durfden zij niet naar binnen te gaan, omdat Klein Duimpje had verteld, dat hun ouders hen niet meer wilden hebben. Voorzichtig luisterden zij aan een raam.
Nu moetje weten dat er inmiddels heel wat was gebeurd. Bij hun thuiskomst hadden de houthakker en zijn vrouw een zakje met geld op tafel gevonden. Dat was daar neergelegd door iemand uit het dorp, die wist dat zij geen eten meer hadden. De vrouw was onmiddellijk naar de slager gegaan en voor het eerst sinds dagen hadden zij en haar man naar hartelust gegeten. Toch was zij erg verdrietig. "O, lieve man," hoorden de kinderen haar zeggen, "kijk nu eens, we hebben nu zelfs nog eten over. Maar wij hebben onze kinderen in het bos achtergelaten en wij zullen ze nooit meer kunnen vinden om hen in ons geluk te laten delen. Zie je nu wel, dat het verkeerd van ons was, de kinderen niet bij ons te houden?"
En toen jubelden de kinderen het uit. "Moeder, hier zijn wij!" riepen zij. "Doe maar gauw open!"
De moeder wist niet hoe vlug ze de deur open moest doen en toen haar zeven zonen binnenkwamen, riep zij: "O, lieve kinderen, wat ben ik blij dat ik jullie weer zie. Ga gauw zitten. Er is zo veel te eten als je maar wilt!" Ook de houthakker was dolgelukkig en nadat hij zijn kinderen had omhelsd, gingen zij allemaal aan tafel. De kinderen aten als nooit tevoren en hun ouders aten voor de gezelligheid nog -wat mee.
Helaas! Hun geluk duurde niet langer dan een week. Toen was het geld op en sloop de honger opnieuw het huis binnen. De vader probeerde tevergeefs zijn hout te verkopen en de moeder ging zelfs in de stad bedelen om voedsel. Het hielp allemaal niet en na twee dagen bijna niets te hebben gegeten, moesten de houthakker en zijn vrouw opnieuw besluiten om hun kinderen naar het bos te brengen en hen daar achter te laten. Maar net als de vorige keer luisterde Klein Duimpje mee toen zij dat akelige besluit namen. Daarom stond hij de volgende morgen weer heel vroeg op om, net als de vorige keer, kiezelsteentjes bij de beek te halen. Hij sloop naar de voordeur, duwde de klink omlaag en... de deur ging niet open! Hij zat op slot en wat Klein Duimpje ook probeerde, de deur was en bleef dicht. Klein Duimpje dacht dat hij en zijn broers nu werkelijk verloren waren en hij ging moedeloos weer naar bed.
De volgende morgen verdeelde de moeder de allerlaatste korst brood die zij nog had. Zijzelf en haar man namen niets en de kinderen kregen elk natuurlijk maar een heel klein stukje. Klein Duimpje had vreselijke honger en wilde zijn stukje brood eigenlijk het liefst meteen opeten. Maar hij deed alleen net alsof hij het opat en stopte het brood stiekem in zijn zak. Hij had een idee gekregen!
De houthakker en zijn vrouw gingen met hun kinderen die dag heel ver het bos in. Toen de kinderen druk bezig waren dood hout te zoeken, slopen hun ouders weg en gingen huilend naar huis. De slimme Klein Duimpje had ze weg zien gaan, maar hij maakte zich helemaal geen zorgen, omdat hij onderweg broodkruimels op de grond had laten vallen. Hij dacht dat hij alleen maar hun spoor hoefde te volgen om weer veilig thuis te komen. Maar dat was niet zo, want toen Klein Duimpje met zijn broers terug wilde gaan, kon hij geen enkele broodkruimel meer vinden. De vogels hadden alles opgegeten.
Natuurlijk probeerden de jongens toch de weg naar huis te vinden. Uren en uren zochten zij naar bekende plekjes, maar zij vonden er niet één. Het werd steeds later en de kinderen "werden steeds banger, omdat het al donker werd en zij de wolven hoorden huilen. Toen het echt helemaal donker was, klom Klein Duimpje in een hoge boom om te zien of hij misschien ergens een lichtje zag branden. En ja hoor! Heel in de verte zag hij een flauw schijnsel! Daar moest dus een huis zijn. Vlug liet Klein Duimpje zich uit de boom zakken en met nieuwe moed liepen hij en zijn broers in de richting van het licht.
Na een uur lopen kwamen zij bij een huis. Klein Duimpje klopte op de deur en een vrouw deed open. Klein Duimpje vertelde dat zij verdwaald waren en vroeg of zij die nacht in haar huis mochten slapen. Maar de vrouw schudde haar hoofd. "Van mij zou het wel mogen," zei zij, "maar het zou vreselijk dom van jullie zijn. Dit huis is van een reus, die alle kinderen opeet die hij maar kan vinden. Daarom kunnen jullie beter zover mogelijk hier vandaan gaan."
"Maar mevrouw," zei Klein Duimpje, "als wij teruggaan in het bos worden we zeker door de wolven verscheurd. Want in het bos kunnen wij ons niet verstoppen en wolven hebben geen medelijden. Maar als de reus ziet hoe moe en hongerig wij zijn, spaart hij ons misschien." De vrouw dacht even na. Toen zei zij: "De reus zal net zomin medelijden met jullie hebben als de wolven. Maar ik kan wel proberen jullie te verstoppen, en dus kun je beter hier zijn dan in het bos. Kom maar binnen."
Zij gaf de kinderen eerst nog wat te eten en toen verstopte zij ze onder het bed. Net op tijd! Er werd hard op de deur gebonsd en de reus dreunde naar binnen: "Ik ruik vers vlees!" bulderde hij meteen. "Heb je kinderen voor me?"
"Nee," zei de vrouw, "ik denk datje het schaap ruikt dat ik aan het spit aan het braden ben."
"Wat?!" schreeuwde de reus, denk je dat ik het verschil niet ruik tussen gebraden schapenvlees en vers kindervlees?" Hij stond op en liep recht op het bed af, waar hij de kinderen een voor een onderuit trok. "Zo, dus jij dacht mij voor de gek te kunnen houden!" zei de reus kwaad tegen zijn vrouw. "Kinderen verstoppen en dan zeggen dat ik schapenvlees ruik! Voor straf zou ik jou moeten opeten, maar je bent me te mager en ik heb je nodig om voor me te koken. Over een paar dagen krijg ik een paar reuzenvrienden op bezoek en dan moet je deze kinderen voor ons klaar maken. En denk eraan dat je je best doet, anders eet ik je toch nog op!"
De kinderen vielen voor de reus op hun knieën en smeekten om genade. Maar de reus was heel erg gemeen. "Hou op met jullie gejammer," snauwde hij. "Vooruit, ga naar bed, maar eerst moeten jullie eten, anders smaken jullie niet lekker genoeg. Vooruit, vrouw, geef die kinderen een heleboel pap en een stuk vlees van dat schaap. Zorg ervoor dat ze flink eten!" Het was wel droevig! Nu kregen de kinderen eindelijk weer eens genoeg te eten - lekkere pap en heerlijk vlees - en nu konden zij van angst bijna geen hap door hun keel krijgen. Toen ze eindelijk dan toch wel genoeg hadden gegeten naar de zin van de reus, bracht de vrouw hen naar hun slaapkamer.
In die kamer sliepen ook de zeven dochters van de reus. Dat waren zeven heel lelijke meisjes met spitsneuzen, bruine, lange tanden en piekharen. Met kroontjes op hun hoofd lagen zij in bed en ze sliepen allemaal al. Zo kwam het dat zij van Klein Duimpje en zijn broers nog niets gehoord of gezien hadden. Het waren echte slaapkoppen. Ze werden zelfs niet wakker toen de vrouw voor de jongens aan de andere kant van de kamer zeven bedjes opmaakte. Die nacht kon Klein Duimpje weer niet slapen. Hij was bang dat de reus die nacht toch nog kindervlees zou willen eten en dat hij hem en zijn broers dan zou doodmaken en opeten. Van zijn linker- ging Klein Duimpje op zijn rechterzij liggen en weer terug. Hij woelde en woelde - totdat hij plotseling een idee kreeg. Hij klauterde zijn bed uit, sloop naar de bedden aan de overkant en pakte van de hoofden van de meisjes alle kroontjes af. Hij zette die voorzichtig op de hoofden van zijn broers en op zijn eigen hoofd. En nu kon hij eindelijk slapen.
En weet je wat er gebeurde? Precies wat Klein Duimpje had gedacht. Midden in de nacht werd de reus wakker van de honger. Hij pakte zijn grote mes, liep zachtjes naar de slaapkamer van de kinderen en sloop naar de kant waar de jongens lagen. Hij durfde geen licht te maken, maar hij voelde met zijn hand over hun hoofden. Zo merkte hij dat zij kroontjes op hadden en natuurlijk dacht hij toen, dat zijn dochters daar lagen te slapen. "Aha!" dacht hij, "ze liggen dus aan de andere kant." Heel zachtjes ging hij naar de bedden van de meisjes en voor alle zekerheid streek hij daar ook nog eens over de hoofden. Nu voelde hij alleen slaapmutsen. "Ha!" dacht hij. "Nu heb ik ze!" Zonder verder te aarzelen, stak hij al zijn dochters dood en at ze op.
Klein Duimpje
Hoe stil de reus dat ook allemaal had gedaan, Klein Duimpje was toch wakker geworden. Misschien wel door het smakken van de reus. Hij wachtte totdat hij de reus weer hoorde snurken in zijn slaap en maakte toen zijn broers wakker. Hij zei dat zij met hem mee moesten gaan maar geen geluid mochten maken. Onhoorbaar slopen zij naar een openstaand raam en sprongen naar buiten. Daarna renden zij zo hard zij konden het bos in en zij holden de hele nacht door.
De volgende ochtend ging de vrouw van de reus haar dochters wakker maken. Bij hun bedjes gekomen, zag zij meteen wat er was gebeurd en zij schrok zo verschrikkelijk dat zij flauwviel. De reus, die vond dat zijn vrouw wel erg lang wegbleef, ging na een tijdje kijken wat zij aan het doen was. Ook hij schrok vreselijk, want nu pas begreep hij dat hij zijn eigen dochters had opgegeten. Hij brulde van spijt en woede. "Het is de schuld van die kwajongens!" schreeuwde hij. "Zij hebben de kroontjes verwisseld! Dat zal ik ze betaald zetten!" Zonder verder naar zijn vrouw om te kijken, holde hij weg en haalde zijn laarzen. Met één stap van zo'n laars kon hij een afstand van zeven mijl afleggen. Daarom heetten zij zevenmijlslaarzen. Hij trok ze snel aan en even later dreunde hij al door het bos. De reus had zo'n geweldige goede speurneus dat hij kon ruiken waar de jongens waren. Hij liep dus meteen de goede kant op en haalde ze vlug in.
De kinderen hoorden de reus al van verre aankomen en nauwelijks hadden ze hem gehoord of hij was al vlakbij. Doodsbenauwd verstopten zij zich achter een grote rots. Nu moet je weten datje in zevenmijlslaarzen wel enorm hard kunt lopen, maar datje er ook verschrikkelijk moe van wordt. En net toen de reus bij die rots was, voelde hij zich zo moe, dat hij even op de rots ging zitten en prompt in slaap viel. Intussen had Klein Duimpje achter de rots gemerkt, dat hij en zijn broers 's nachts toevallig in de richting van hun huisje waren gelopen. Daarom zei hij nu tegen de andere jongens, dat zij gauw verder naar huis moesten gaan, maar dat hijzelf eerst nog iets anders wilde doen.
Zodra zijn broers weg waren, liep Klein Duimpje op zijn tenen naar de reus en trok hem heel voorzichtig zijn laarzen uit. Hij deed ze aan zijn eigen voeten en omdat het toverlaarzen waren, pasten ze hem precies. Met geweldige sprongen - van zeven mijlen - ging Klein Duimpje nu terug naar het huis van de reus. Hij klopte aan en de vrouw van de reus deed open. Zij had erg veel verdriet, omdat haar dochters dood waren, maar zij had niet begrepen dat dat eigenlijk de schuld van Klein Duimpje was.
Klein Duimpje vertelde haar, dat de reus gevangen was door rovers en dat die hem pas weer vrij zouden laten als Klein Duimpje hun al het geld en goud van de reus had gebracht. De vrouw schrok daar heel erg van en zij gaf Klein Duimpje vlug de sleutel van de schatkamer. Klein Duimpje haalde daar al het goud uit dat hij kon dragen. Hij stopte nog een heleboel in zijn laarzen en ging toen met een reuzenvaart naar huis. Je kunt begrijpen dat hij daar vol vreugde door zijn ouders en zijn broers werd ontvangen. En zij leefden allemaal lang en gelukkig - zonder ooit nog één dag honger te hebben.
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum